Het prentenboek

Een kleine vrouw.
Een vreemde straat.
Tien vensters op een binnenkoer.
Eerste verdiep.

Soms kijkt ze door het raam
wanneer ze weet
de witte wagen komt,
het blauwlicht aan.

Vandaag kreeg ze bezoek.
Dat kind op kamer vier
loopt soms de trappen op:
het tekent watervogels.

Zij tekent cirkels.
Krabt voegen uit de muur.
Klopt spijkers in de wand.
Hoe heet dit land
waar ze is komen wonen ?
Dat ze zelfs dit vergeten kon
terwijl ze sliep... ?!
Ze schudt het hoofd.

Ze neemt een boek. Bladzijde drie.
Bevoelt het plaatje. Slikt.
De halzen reikend naar elkaar:
twee eendere watervogels.