Op weg naar Egidius

Ooit zal ik naar Egidius gaan,
zolang al roept hij mij.
Ik hoor hem... hoor hem
diep in mij.

Naar verre heuvels lokt hij mij,
naar dageraad,
naar blije bomen,
naar zomervogels' liefdesliederen,
met heel zijn wezen lokt hij mij.

Met volle teugen drinkt hij mij,
als lichte wijn,
als zoete honing,
hoe zacht vervloeien wij.

Ooit zal ik naar Egidius gaan,
naar zijn verblijf buiten de tijd,
zozeer ben ik hem al genaderd
dat ik hem overal herken,
buiten mijn stem,
binnen mijn woning.

In iedere grasspriet huivert hij,
met elke lichtstraal wenkt hij mij,
de volle stilte is hij mij,
Egidius, mijn oudste vader...