de Helle

Tussen hemel en hel

Iris Van de Casteele

Kindertijd

Voorbij Cromwege lag ooit een kleine wei
daarachter een stuk land vol keien
waarin ik onkruid wiedde op blote knieën.

Hoog groeide er de rogge en om het jaar
bloeide er ook de taaie boekweitplant.

Wat verderop het erf, de mesthoop,
de waterpomp, het moegewerkte paard
en een paar koeien waaronder Bles
die ik nooit meer vergat.

Hoe ik haar wachten ging tot ze op zekere
dag mij naar de klaver trok, hals over kop,
zij ogend naar het groen gewas
ik hangend aan het zeel
zij sleurend mij over de brede sloot.

Soms lag ik heel alleen op een verhoogde
berm, een kleine heuvel, negen was ik.
Toen zou het muzikaal gehoor voor alles
wat zich voortbewoog ver van de huizen
zich nestelen in mij.

Ik hield van tonen:
getsjirp van krekels in het gras,
het roekoeken van tortelduiven,
en het gepiep van muizen
in het vertrouwde karrespoor.