Collagebeeld Die nacht waarin de boom me zag, mij vinden liet wat zich in hem verborg, was hij er wezenlijk. Niet echt van hout. Ik was van algodón zoals van zijde was de maan. Ik had de schorheid in mijn stem van de cicade, en hopen gras waren in mij vergaan tot hooi. Dit was de waarheid: soms was ik sap en steeg tot in de krop, soms was ik regen en lei de wortels bloot. De boom en ik en het cicadevolk dat zijn concerten geeft. Wie kijkt ze aan? Wie luistert nog? De dag verslindt de nacht en slokt de stilte op. Ik pluis mijn eigen vezels uit: een lapje stof: een restje algodón.