Opdracht

Het leek alsof het koren uitsteeg
boven het gras
er was een ruimte zonder einder
een weidse wijding
waarin ik opgenomen werd
gegrepen werd
er zaten ringen om mijn hals
er lagen krengen rondgestrooid
de doden stonden op
alles was duiding
opnieuw was er de wil
om stof en as te wekken
om kiem te zijn
de kronkels van de vlam
wezen de kern
ik was het uit te dragen vuur
het lichtend oog
van een veel hoger wezen