Omtrent Adegem - Zo ontstond het rustoord te Adegem (2)


-
Omtrent Adegem - Zo ontstond het rustoord te Adegem (2)

Het beheer van het hospitaal te Maldegem vertrouwde kanunnik Arnulphus van Maldegem toe aan de broeders van Sint-Jan te Brugge. Door allerlei omstandigheden kwam het hospitaal te Maldegem later in verval en de Sint-Jansheren, die gelast waren met de ziekenzorg, deden de behoeftige zieken van Adegem naar Brugge overbrengen en palmden zelfs de eigendommen in die destijds aan het hospitaal testamentair geschonken waren.

Kanunnik Andries maakte deze unieke vondst bekend aan de betrokken besturen van Weldadigheid en spoorde hen aan hun rechten op te eisen, teneinde meer zorg te kunnen besteden aan deze die het broodnodig hadden en vooral om bepaalde mistoestanden te likwideren.

Gevolg gevend aan de “warme oproep” van kanunnik Andries gingen de betrokken besturen daarop in en de drie gemeenten : Maldegem, Adegem en Sint-Laureins spanden een proces in tegen de Burgerlijke Godshuizen te Brugge, want deze waren de opvolgers van de Broeders van Sint-Jan, voor wat betreft de hospitalisering en verpleglng van behoeftige zieken.

Als eisers in het geding voor de gemeente Adegem traden op : Desiré De Weert, Burgemeester, Guido Herrbaut en Pieter-Franciscus Willems Schepenen. Namens het bestuur van “Het Bureel” te Adegem traden op: P. De Reu, Fern. Van Brabant, Ch. Hesters, C. Van de Bossche, en Petrus Van Leeuwe. Hun raadsman was Adv. De Paepe. Deze naam vonden we in een authentieke brief van Kanunnik Andries gericht tot de toenmalige pastoor te Adegem met betrekking om meer inlichtingen in verband met vervoer van de zieken, de verblijfkosten, de begrafeniskosten enz. De verweerders in dit proces waren : De Burgemeester van Brugge, L. Boyaval alsmede Ch. de Penerada ; Bern. Coppieters, Louis De Ridder, Eug. Vermeire en L. Van Nieuwenhuyse, leden van de Commissie te Brugge.

Het vonnis waartegen geen beroep werd aangetekend omvatte de volgende markante uitspraak tot overgrote voldoening van Kanunnik Andries en de eisende gemeente-overheden van Maldegem, Adegem en Sint-Laureins : “DE BURGELIJKE GODSHUIZEN TE BRUGGE verplichten zich aan de DRIE GEMEENTEN Maldegem, Adegem en Sint-Laureins de globale som te betalen van VIERHONDERD VlJFTIEN DUIZEND FRANK”. Dit vonnis dateert van 18 mei 1857.

Bij evenredige verdeling onder de voornoemde gemeenten werd een onderling akkoord afgesloten waarbij de gemeente Maldegem een bedrag werd toegekend van 270.000 fr, de gemeente Sint-Laureins ontving 60.000 fr en de gemeente Adegem mocht zich verheugen in de som van 77.000 fr. Omgezet in onze tegenwoordige muntwaarde zouden er wel een paar nulletjes achteraan deze som bijkomen.

De transactie van de vergoeding werd goedgekeurd door het bureel van Weldadigheid in zitting van 21 juli 1863, door de gemeenteraad van Adegem in zitting van 13 mei en 4 augustus 1863, en bij Koninklijk Besluit van 25 september verschenen in het Staatsblad van hetzelfde jaar. Vooraleer alles “in kannen en kruiken was” zijn er wel een zestal jaren verlopen, maar einde goed, alles goed.

Om Eerw. Kanunnik Andries te danken voor deze belangloze menslievende dienst, werd hij door de drie gelukkige gemeenten : Maldegem, Adegem en Sint-Laureins plechtig ontvangen en oprecht gehuldigd.

30


Kanunnik
Kanunnik Andries die envoor zorgde dat de armen van Adegem toekwam waarop ze recht hadden, nl. een goede verzorging. Aan de rand : “Les Hospices civils d’Adeghem reconnaissants”.

De feestelijkheid besloot met een banket waarop al de prominenten uit de omtrek uitgenodigd waren. Het aandeel in de kosten van deze plechtigheden bedroeg voor de gemeente Adegem 192,50 fr.

Het rustoord te Adegem (huidige naam voor het vroegere hospice) heeft een prachtig portret hangen in een van de ontvangstkamers, als blijvend aandenken van deze grote weldoener aan de gemeente in verband met de noodlijdenden.

Vanaf dat jaar, wij zijn nu in 1863, werden de Adegemse behoeftige zieken niet meer toevertrouwd aan de Burgerlijke Godshuizen te Brugge. De kosteloosheid was immers opgeheven bij het eindigen van het proces.

Daarom werd er door het bestuur van het Weldadigheid onderhandeld met het bestuur van St.-Laureins. Daar was immers reeds een ‘Godshuis’ gebouwd, dank zij de milde gift van Juffr. Van Damme. Er werd spoedig een akkoord bereikt, en zo werden sedert 1863 de behoeftige zieken verzorgd in het gesticht Sint-Joseph, gevestigd te Sint-Laureins. De onkosten voor verpleging bedroegen 75 centiemen per dag. De inwoning was kosteloos. De eventuele doodsschulden (kisten en begraafkosten) bedroegen tien frank, doch de klederen die de zieken achterlieten bleven eigendom van het gesticht.

De 77.000 fr die het bureel van Weldadigheid had ontvangen werden geplaatst in “Belgische Fondsen” tegen 4,72 % intrest en dit bracht 3465 fr netto op per jaar. Dit was ruim genoeg om de kosten te dekken voor de verpleging van de behoeftige zieken in het gesticht te Sint-Laureins.

In 1864 werd vanwege de toenmalige pastoor van de parochie Adegem, Eerw. Heer Christiaens, die als voorzitter van het Bureel van Weldadigheid fungeerde, aangedrongen om zijn initiatief voor het oprichten van een hospice te Adegem, te steunen. Zijn voorstel kreeg instemming en werd werkelijkheid.

31