Omtrent Adegem - Zo ontstond het rustoord te Adegem


-
Omtrent Adegem - Zo ontstond het rustoord te Adegem

Herdenkingsplaat van de oprichting van het gemeentehuis
Herdenkingsplaat van de oprichting van het gemeentehuis. We lezen :
1864
D. De Weert, burgemeester
G. Herrebaut
I. De Reu, schepenen
L. De Weert, sekretaris
Th. Bureau, bouwmeester
C. Beert-Campens, Ondernemer

schoolhoofd gewoond. Ondertussen nam de gemeentelijke administratie zo’n uitbreiding dat naast de aanvankelijke plaatsen : nl. de raadszaal en het klein aanpalend kamertje boven het secretariaat de ganse vroegere woning van het schoolhoofd als gemeentehuis dienst heeft gedaan. In 1964, dus 100 jaar later na het bouwen werd één van de drie klaslokalen ingelijfd bij het gemeentehuis en tot raadszaal ingericht. Thans bezit Adegem een der mooiste ontvangstzalen, van gans het Meetjesland.

Op de voorgevel staat nog immer gegrift : “Gemeentehuis”. Moge het nageslacht daar nog dikwijls aan denken, dat Adegem tot 31 december 1976 een huis had dat voor alle Adegemnaren hun gemeentehuis was.

28


ZO ONTSTOND HET RUSTOORD
TE ADEGEM

door Pieter Van Cleemput

Tot voor 1863 werden de behoeftige zieken van de gemeente verzorgd in het Sint-Janshospitaal te Brugge. De onkosten van de verpleging hieraan verbonden waren ten laste van de Burgerlijke Godshuizen te Brugge, in de volksmond nu nog immer genoemd “De hospicen van Brugge”. Zij bezitten tegenwoordig nog tamelijk veel onroerend goed te Adegem, onder andere de hoeve “Altena” op de wijk Veldekens (hoeve Andre Van Damme). Sedert de fusie is de hoeve gelegen op het grondgebied Eeklo.

Die toestand van ziekenzorg bestond zo sinds veel jaren ingevolge een recht dat echter niemand kon staven met bewijzen. Alleen wist men op grond van een zekere traditie dat de behoeftige zieken van de gemeenten Maldegem, Adegem en Sint-Laureins nog verzorgd geweest waren in een hospitaal te Maldegem, dat sinds lange tijd verdwenen was.

Het was tijdens die periode een beangstigende toestand voor de behoeftige zieken van Adegem. Denken we maar aan de povere vervoermiddelen waarover men in die tijd kon beschikken met al de noodlottige gevolgen van dien. Die bestaande situatie trok de aandacht van Kanunnik Andries. Deze bezorgde en toegewijde priester, pastoor te Middelburg (hij is er ook begraven), was niet enkel een voornaam man in zijn tijd, hij was tevens een zeer geleerd persoon. Na het uitroepen van de Belgische onafhankelijkheid (1830) werd hij zelfs volksvertegenwoordiger in het Nationaal Congres. Nadien werd hij ook nog verkozen tot volksvertegenwoordiger en hij heeft veel goed gedaan in onze streek (ook het Leopoldskanaal werd door zijn tussenkomst bij de hogere overheid gegraven). Zijn voornaamste bekommernis was echter de ziekenzorg. Hij had dikwijls gezien hoe de behoeftige zieken vervoerd werden op het ‘hospitaalkarreken’. Het was een licht rijtuig op twee wielen, getrokken door een man die dit karweitje als beroep uitoefende (per aanbesteding kon men mededingen om dat werk te doen).

Kanunnik Andries was in het bezit gekomen van een copy van een testament gedagtekend op de donderdag na Sint-Vincentiusdag van het jaar 1295, waarbij Kanunnik Arnulphus van Maldegem, overleden op 2 februari 1296, de voltrekking beval van een hospitaal te Maldegem voor de behoeftige zieken van de gemeente Maldegem en deze uit de omtrek. Dat waren Adegem en Sint-Laureins. Deze laatste behoorden destijds toe aan “Het Ambacht Maldegem” tot aan de Franse Revolutie in 1789.

In dat testament van Kanunnik Arnulphus van Maldegem werd een groot deel van zijn onroerende goederen aan het hospitaal van Maldegem geschonken. Hij schonk zelf aan elk bestuur van “Weldadigheid” van Maldegem, Adegem en Sint-Laureins “vaste” goederen, waarvan de opbrengst uitsluitend moest dienen voor de ziekenzorg.

29