CHRISTINA GUIRLANDE IN TAAL EN TEKEN BEN JE MIJ NABIJ

"Soms snerpt het letsel als een verse wond".

Bovenstaande, beide versregels komen uit "Euridice in de tuin van heden", een dichtbundel van Christina Guirlande die verscheen in het jaar 1981. Hij geeft de toon aan van het gesprek dat zal volgen. Doch vooraleer haarzelf aan het woord te laten, zou ik graag een gedicht publiceren dat ik schreef voor haar, na onze eerste ontmoeting, een paar jaar geleden.

Het moment is aangebroken om haar langs deze weg mijn ware dank te betuigen. Mijn diepe genegenheid ook. Daarom deze ode. Moge ze balsem betekenen voor jou, Christina, en voor veel van onze lezers die in oprecht vriendschap geloven. Op wie kan het woord 'vriendin' meer toepasselijk zijn dan op deze gekwetste, bijzondere vrouw die haar 'angst' overwon om voor ons haar "letsel" te omschrijven, teneinde ons een blik in haar diepste ik te gunnen. We danken je, Christina.

Bezoek
(voor Christina Guirlande)

Die dag dat ik je thuis bezocht,
voor 't eerst de Tuinlaan inreed,
mijn auto naast een boom parkeerde
die mij aan leed herinnerde:
zijn keel.. ��n grote krop.
Maar er was meer
dan die Japanse kerselaar
die op ons beider leven leek,
t� vroeg vervroren dahlia's:
het was pas half oktober.

Doch binnen hing de geur
van vers gebakken appeltaart.
We proefden suiker en kaneel.
We dronken sap van eikelnoot.
Je liet me beelden zien:
gezichten, bloemen, bomen.
Niets schenk ik weg, zei je,
ik kan niet scheiden van de dingen
die ik getekend heb.

Maar je lei zacht en traag
een kleine ruiker in mijn hand.
Je zei: 'dit is de grote klis',
'of is het kleefkruid ?', dacht ik.
Ik reed naar huis met aan mijn zij
een tekening, een blad papier
dat naar me schoof in elke bocht,
maar stil lag op de rechte baan
nadat mijn hand het zacht beroerde.

Vriendin, zei ik, vriendin.
De weg kreeg glans.
Er woei een herfstblad op de ruit.

Het verwarmt mijn hart, Christina, je in "De Po�zietuin" welkom te kunnen heten, waarin we, als je het goed vindt, samen een lange wandeling zullen maken.. Het zal veel lezers boeien en verheugen iets meer over je levensloop en je oeuvre te vernemen. Om te beginnen kan je misschien iets vertellen over je geboorteplaats, je ouders, je gezin, en over je huidige woonplaats?

Al komt het mij op emotioneel vlak misschien duur te staan, toch wil ik op deze vraag uitgebreid antwoorden, Iris. Ik werd geboren te Moerzeke aan de Schelde (waar Wardje Poppe begraven ligt, nu deelgemeente van Hamme) op 11 november 1938, als tweede kind uit een gezin van drie. Mijn zus is twee jaar ouder, mijn broer is zes jaar later geboren. Mijn vader werkte als schrijnwerkertimmerman in de zaak van zijn vader; zaak die hij later zou overnemen. Moeder was, zoals veel meisjes uit die tijd, dienstmeisje geweest.

De kinderjaren zijn heel belangrijk. Ze zijn bepalend voor de wijze waarop je later tegen het leven aankijkt. Zo bestaat mijn verhaal eigenlijk uit twee periodes: tot mijn zesde ongeveer, en alles wat daarna is gekomen. Ik heb nog heel wat mooie herinneringen aan die eerste levensjaren, ondanks de oorlogsellende, vooral herinneringen aan moeder, aan stemmen en stemmingen, geuren, smaken, aan het verloop van de seizoenen langs de Schelde, met dijken vol boterbloemen en dotters in de lente, de zondagnamiddagen in de zomer in de schaduw van de brede notelaars, het springtij in november met het telkens terugkerend gevaar voor dijkbreuken en overstromingen, de bevroren wal van het kasteel waar wij met de dorpskinderen ons hart ophaalden tot het aardedonker was.

Ik herinner mij ook hoe het voor mij dagenlang feest was wanneer er een circus zijn tent opsloeg op het dorpsplein. Mijn zus en ik mochten er dan gratis naartoe, omdat de houtkrullen waarmee de arena bedekt was, uit onze schrijnwerkerij afkomstig waren. (De circuswereld is mij altijd blijven fascineren, ook nu nog. Mijn grootmoeder vertelde dikwijls dat ze mijn moeder, als kind, in de gaten moest houden als er een circus het dorp aandeed, omdat ze in staat was mee te trekken!). Op de avond van 5 juni 1944 gebeurde er iets heel vreemds.

Moeder nam mijn zus en mij bij de hand en liep met ons altijd maar over en weer in de tuin, dwars over bloemenperkjes en groentebedden. Ze weende en keek strak voor zich uit, zonder ons te zien, zonder iets te zien. Ik werd bang, want ik voelde instinctief dat er iets ernstigs gebeurde. Moeder wilde pas naar binnen gaan toen een tante ons kwam halen om daar te overnachten. Die nacht is ons broertje geboren. En van dan af was niets meer hetzelfde.

Is je moeder toen gestorven, Christina?

Moeder was er nog wel, lichamelijk, maar we kregen meestal geen contact meer met haar. Ze leefde in een andere wereld, ze hoorde stemmen die wij niet hoorden, ze zag dingen die niemand anders kon zien en ze was altijd angstig en opgejaagd. Ze was een heel mooie vrouw maar ze werd nu vlug een wrak. In die tijd wisten de mensen niet beter, ze noemden zoiets niet ziek maar gek. En in een dorp, waar iedereen iedereen kende, werd ze het voorwerp van spot, plagerijen en vernederingen, en wij kinderen vanzelfsprekend ook.

Op school heeft men er ons nooit echt mee geplaagd, voor zover ik me achteraf nog kan herinneren. Het waren vooral de volwassenen die in ons een gemakkelijke prooi zagen. Wat hebben mijn zus en ik soms angst uitgestaan. We wisten dat niemand ons zou geloven als we een en ander aan het licht brachten.. Wat betekende het woord van twee kinderen immers tegenover dat van 'eerbare' mensen. Het ergste was nog dat vader dit onverwachte toeslaan van het lot niet kon verwerken.

Voor ons had dit tot gevolg dat hij zich ook tegen ons keerde. Wat moeder ons vroeg te doen, werd door hem onmiddellijk verboden. Wij stonden voortdurend tussen twee vuren. We werden zo bang dat we soms 's nachts wegliepen en niet meer konden huilen van de schrik.

Angst hebben is iets verschrikkelijks, ik heb het aan den lijve ondervonden toen ik -jong en pas gehuwd- zwaar mishandeld werd. Er bestaat wellicht geen grotere folter. Wat moet angst dan al niet voor een kind betekenen, als ze zelfs een volwassene met verlamming kan slaan?

Weet je, Iris, ik kan het nog altijd niet verdragen dat kinderen angst hebben, ongelukkig zijn, verdriet hebben. De angst in kinderogen, in tv-reportages bijvoorbeeld, blijft mij dag en nacht achtervolgen omdat ik weet hoe ondraaglijk angst is, omdat die angst en het verdriet bijna altijd veroorzaakt worden door volwassenen, omdat kinderen weerloos zijn. Ik herinner mij de schaamte nog, als moeder de straat opliep, middenin een aanval, en uitgelachen werd. Ik hield toen heel veel van de regen.

De regen was mijn bondgenoot, want dan kwamen de mensen niet naar buiten, al voelde ik hun ogen achter de gordijnen. Toen moeder voor een tijdje werd opgenomen hebben we mogen ondervinden dat er toch heel wat mensen met ons begaan waren. Mijn zus en ik hebben er voor het leven letsels aan overgehouden. We zijn onzeker, angstig, overbezorgd en van het type opgever. Mijn broer heeft er zich veel beter doorheengeslagen. Als jongen kon hij ook veel gemakkelijker het huis uit. Dat we een heel sterke band hebben met elkaar, zal je wel niet verwonderen.

Indien ik mij niet vergis, heb je later aan een internaat gestudeerd, nietwaar?

Toen ik 14 was mocht ik ingangsexamen gaan afleggen aan de Normaalschool te Sint Niklaas. Ik had op voorhand alle heiligen van hun voetstuk gebeden om toch te mogen studeren. Maar na het drie dagen durende examen was mijn gebed even oprecht: "Lieve Heer, maak dat ik gezakt ben. Ik houd het nooit vijf jaar uit in dit internaat!". Ik was met glans geslaagd en ik ben de hemel nog dankbaar voor de kans die ik heb gekregen.

Er bestaat tegenwoordig een tendens, Iris, om in romans en novellen het onderwijs en de onderwijsmensen uit die tijd door het slijk te sleuren. Dat vind ik toch wat laf. Akkoord dat sommige toestanden nu niet meer mogelijk zouden zijn. Maar ik ben er zeker van dat het merendeel van de mensen, die met onze opleiding en opvoeding belast waren, het heel goed meenden. Ook zij waren kinderen van hun tijd.

En w�t voor kinderen (onderwijzeronderwijzeressen) zou ik zeggen! Als je bedenkt, Christina, dat ik slechts tot mijn veertiende school liep. Toen reeds omzeggens foutloos schrijven kon, goed lezen, goed rekenen, en goede manieren had. Dat mij liefde ingeprent werd voor de naaste, voor de natuur, voor muziek en po�zie, en meer van die wonderbare dingen. Enfin, ik zou niet weten wat leraars heden ten dage m��r verrichten dan diegenen die meestal voor een klas van dertig � veertig leerlingen stonden, de orde wisten te handhaven, soms hardhandig indien nodig. Je ziet waar we heen gaan nu. Een leraar die niet mag bestraffen kan ook geen respect afdwingen. Vandaar het vandalisme en het druggebruik op vele scholen, denk ik. In ieder geval heb ik een diepe liefde in mijn hart bewaard voor de "maseurkes" van de Kleuterschool, voor de onderwijzeressen van de Lagere School en voor de leerkrachten van het Middelbaar Onderwijs, drie scholen die ik nog voor mijn veertiende levensjaar verliet, en die mij, samen met mijn ouders, gevormd hebben tot een veelzijdig en zelfstandig individu. Heb jij, Christina, nog lang bij je ouders gewoond na je studies te hebben voltooid?

Op 24-jarige leeftijd ben ik gehuwd met een heel begrijpend man die bovendien een haast bovenmenselijk geduld bezit. Twee jaar later werd onze zoon geboren. Ik vraag me soms af hoe het mogelijk is dat ik zo'n evenwichtige, vastberaden doorzetter van een zoon heb gekregen. Maar dat heeft hij van zijn vader. Onze schoondochter kennen we al van kindsaf. En onze twee kleinkinderen, Kristof en Astrid, zijn echte schatten.

Kleinkinderen hebben is het heerlijkste wat je kan overkomen, ook al sta je duizend angsten om hen uit. Dat heb ik ook bij mijn ouders gemerkt. Toen de kleinkinderen kwamen hebben wij ze weer gelukkig gezien. Mijn vader belandde in een rolstoel op zijn 64 ste. Hij was totaal hulpeloos. Moeder heeft twaalf jaar lang, dag en nacht voor hem gezorgd, op een manier die weinigen haar zouden nadoen. Zij is eerst overleden. Nog geen tien maanden later is vader haar gevolgd.

Na de ellende van je kinderjaren, ontstaan door de ziekte van je moeder, moet het toch een troost en een verademing geweest zijn je ouders later dicht bijeen te weten en de liefdevolle verpleging mee te maken die je moeder aan je vader wijdde. Kon je daarna de angst van die verschrikkelijke jaren voorgoed van je afzetten?

Soms, Iris, denk ik maandenlang niet aan al wat er vroeger is gebeurd. In andere periodes, met minder weerstand, heb ik soms wekenlang nachtmerries en beleef ik alles opnieuw, haarscherp, tot in de kleinste details. Tijdens deze nachtmerries praat ik dan veel meer met mijn ouders dan vroeger. Ik vertel ze alles, over hun kleinkinderen en achterkleinkinderen. Ik heb het gevoel dat contact nu wel mogelijk is.

Woon je sinds je huwelijk te Grembergen? Bezoek je nog af en toe je geboortedorp Moerzeke aan de Schelde?

We wonen binnenkort dertig jaar in Grembergen, een deelgemeente van Dendermonde. Naar mijn geboortedorp, hier vlakbij, gaan we nog geregeld terug. Van de ene kant ben ik bang voor de confrontatie met nare herinneringen, langs de andere kant voel ik mij er als een banneling omdat er zoveel veranderd is of zelfs onherkenbaar geworden.

Ja, Christina, wie zeg je het. Nadat je elders gaat wonen krijgt het geboortedorp een dubbele betekenis. Enerzijds hoor je er thuis. De herinneringen zijn er, goede en slechte, die niet uit het hart of het hoofd weg te rukken zijn. Anderzijds zijn we, zoals je zegt, bannelingen. Ook ik voel dit zo aan. Alle plekjes waar ik als kind liep zijn mij nog even dierbaar. De bomen, de landwegels, veel ervan is verdwenen, maar toch is er soms nog een oude elzenhaag te vinden die je elders niet ziet. Zo'n haag goed bekijken, zelfs bevoelen, wekt vele herinneringen. Ja, bannelingen zijn we, wiens terugkeer hoogst waarschijnlijk niemand wenst noch verwacht. Dan kan je alleen nog maar terugblikken, zoals in dit veelzeggend gedicht van jou:

Terugblik

Er was een zwijgen in die tijd
veelzeggend en vermengd met kleuren
uit een gedroomde werkelijkheid
het opengaan van dichte deuren

naar kamers met een eigen lied
we waren schuchter als nog niet
gerijpte vruchten zonder zon,
de zomer volgde, toen begon

het daaglijks smeden aan een ring
het zingen om de herfst te weren
de groeiende herinnering
de eenzaamheid en het ontberen

het niets meer wensen dan verweesd
je handen zoeken op de tast
gedragen worden en verrast
het zwijgen vinden dat geneest

Vooraleer verder te gaan met ons gesprek, Christina, zou ik nog een gedicht van jou willen opdiepen waarin je overduidelijk je kinderjaren weergeeft:

Elf kamers had het huis
ik ben er niet geboren
nu ben ik vrij te komen of te gaan
de deuren binden mij niet meer
en elke schaduw op de trap
blijft levenloos en leeg

de morgen was er koud
zelfs in de warmste zomer
en voor de avondklok
verdreef de kachel ons al spuwend
naar het kille bed

daar onder klamme lakens
beraamden wij een plan
om te ontsnappen
mijn oudste zus en ik
er ritselde gefluister in de nacht
we waren bijna vrij
maar elke dag
verdaagde weer de vlucht

er zijn geen enger cellen dan
te ruime kamers
en te hoge muren.

Na jaren internaat werd je onderwijzeres, nietwaar? Oefen jij je beroep nog uit? Uit de talrijke publicaties van je boeken en bundels leid ik af dat daarvoor weinig tijd noch ruimte bestaat?

Ik kreeg in september 1957 een plaats toegewezen als onderwijzeres, aan de toenmalige Oefenschool van de Normaalschool O.L.V. Presentatie, waar ik gestudeerd had. Het was hard werken: grote klassen, (meestal 35 leerlingen), een hele week les geven tot de zaterdagnamiddag, en zowel wiskunde als lichamelijke opvoeding, moedertaal, muziek, godsdienst enz. Er waren toen nog geen taakleraars. In een Oefenschool moet je als leerkracht ook geregeld 'modellessen' geven voor de normalisten, alle nieuwe leermethodes uittesten, verplicht in de avondstudie blijven tot 18 uur, dan naar de bus, om 19u30 thuis, alle schriften beginnen verbeteren en de lessen voor 's anderdaags voorbereiden, ook schriftelijk op fiche, tot elke vraagstelling toe.

Er was geen tijd meer voor iets anders. Bovendien gaf ik les aan 11-12 jarigen die na dat leerjaar moesten overschakelen naar het Middelbaar Onderwijs. Zes jaar lang heb ik dit volgehouden. Toen werd het teveel en ik ben ermee gestopt. Af en toe heb ik nog wel een interim aangenomen in een dorpschool. Dat was heerlijk en zo anders. Ik geloof dat ik mijn loopbaan in het onderwijs nooit had opgegeven als ik van bij het begin in een dorp was benoemd, want ik ga dolgraag met kinderen en jonge mensen om. (Met verschillende van mijn leerlingen uit die jaren heb ik nog contact.). Door de talrijke schoollezingen die ik geef blijf ik bij. En dat is wel nodig als je ook voor kinderen en jonge mensen schrijft. Het is heel waarschijnlijk dat ik minder had kunnen schrijven als ik was blijven lesgeven, maar daar dacht ik op dat ogenblik echt niet aan.

Dat je af en toe sukkelt met je gezondheid is mij voldoende bekend. Ik vraag me af waar jij, ondanks alle lichamelijke ellende, de energie vandaan blijft halen om zoveel te dichten en te schrijven?

Ik vind mezelf niet zo energiek hoor ! Er zijn wel periodes waarin ik werk voor twee, maar het gebeurt dat er maandenlang niets op papier komt. En daar zit inderdaad de gezondheid voor veel tussen, want 'broeder ezel', zoals Sint-Franciscus het menselijk lichaam noemt, kan soms behoorlijk lastig en koppig zijn. En we zijn er zo afhankelijk van. Vorig jaar in april mocht ik de 'geboorte' beleven van mijn 30-ste boek, een grappig kinderboek, 'De verre reis van Ko en Koba'. Ondertussen heb ik een kleuterboek en een kinderboek klaar en werk nu aan het manuscript van een jeugdboek. Het kleuterboek sluit aan bij de fantasiewereld van heel jonge kinderen. In het kinderboek en het jeugdboek staan verdraagzaamheid en wederzijds begrip centraal in het verhaal, zonder moraliserend te doen.

Ik houd even mijn adem in ! Dat er reeds 30 boeken van jou verschenen zijn, had ik in de verste verte niet vermoed. Ik las wel veel van je gedichten, er staan trouwens een paar van je bundels in mijn boekenkast. Ook de inhoud van het zeer mooie boek 'Vaarwel, Tonka' ken ik van buiten, maar bijna al je andere uitgaven zijn me onbekend. Ik zal me dus naar de bibliotheek moeten reppen om het een en ander bij te benen!! Welke vragen stellen de kinderen meestal in verband met je boeken?

Op schoollezingen mogen de kinderen in het laatste halfuur vragen stellen. Meestal zijn er doordachte en interessante vragen bij, maar soms vraagt men ook o.a.: 'Hoeveel boeken heb je al geschreven?', of 'Hoeveel bladzijden telt je dikste boek ?', enz. Vermits ik tot hiertoe op die vragen niet kon antwoorden, ben ik onlangs een optelsommetje gaan maken.

Zo kwam ik tot de vaststelling dat er reeds 30 boeken werden uitgegeven, acht lange verhalen in omnibussen, een 500 tal publicaties in tijdschriften, dat een 40 tal gedichten werden getoonzet door Vlaamse toondichters, een 50 tal teksten werden opgenomen in bloemlezingen en in taalboeken voor het onderwijs, dat er sprookjes opgenomen zijn op fonoplaat, dat verschillende luisterspelen heb geschreven voor de kinderuitzendingen op de radio, een po�zieprogramma heb samengesteld voor de schooltelevisie, en dat de BRT in 1979 een 'Ten huize van' is komen opnemen, eveneens voor de schooltelevisie.

Hoeveel je hebt geschreven heeft eigenlijk weinig belang, maar die optelsom stelde me gerust: ik had dan toch niet al die voorbije jaren in ledigheid doorgebracht, zoals ik mezelf soms in depressieve momenten verweet. En het is ook niet alleen een kwestie van energie, maar dat weet je wel, Iris. Je herbegint telkens omdat het een manier van leven is; omdat je het gewoon niet kan laten.

Ja, Christina, ik meen dat we geen verklaring hoeven af te leggen waarom we dichten of schrijven. We hoeven ons ook niet te verontschuldigen voor het feit dat we 'veelschrijvers' zijn. Velen lijken het de auteur kwalijk te nemen, wanneer in al te vlug tempo zijn boeken of bundels het licht zien. Dat heb ik ervaren nadat ik in een tijdspanne van zes jaar negen dichtbundels liet inbinden. Onmiddellijk komt de naijver om de hoek gluren en je verspeelt zo meteen de vriendschap van velen in wiens oprechtheid je geloofde. Dat is een van die pijnlijke ervaringen waardoor je weeral rijker wordt. Misschien dat ik daarom, zoals jij, af en toe op een 'ongezien eiland' wat ga mediteren over hoe je de dingen best op hun beloop kunt laten. Misschien kwam jij op die manier aan dit gedicht uit je bundel Ik bouw mij een ongezien eiland:

Ik bouw mij een ongezien eiland

Wat onrecht is en wat dit leven
het beven van bloed van bedrog
van leugen van wanhoop van vrede
van weemoed. en aarzelend nog

beloften voor later dan heden
misschien ook het naamloze leed
vandaag wordt al morgen verleden
de slaap die ik zalvende weet.

Wat onrecht is en wat dit leven
als elk uur een litteken kerft
en men door erbarmen gedreven
wel dagelijks honderd keer sterft.

Indien ik mij niet vergis, Christina, heeft Remi Van de Moortel reeds jaren geleden verzen van jou gepubliceerd in het weekblad "Vrij Maldegem". In zijn rubriek "Maldegem Literair: over mensen en boeken", plaatste hij destijds telkens "Het Gedicht van de Week". Ik meen daarin voor het eerst met jouw gedichten te hebben kennis gemaakt. Ik zou denken, wel zo'n twintig jaar geleden? Heb jij Remi Van de Moortel persoonlijk gekend? Ik weet dat hij lid was van een aantal verenigingen. Misschien dat je hem op de ene of andere festiviteit ooit ontmoette?

Het moet inderdaad wel twintig jaar geleden zijn dat Remi Van de Moortel enkele van mijn gedichten heeft gepubliceerd. Ik moet zijn brieven nog ergens in mijn archief zitten hebben. Maar ik kan mij niet meer herinneren wat daartoe de aanleiding is geweest. Ik geloof wel dat ik deze criticus ooit heb ontmoet op een samenkomst van het Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond, ergens in het Gentse. Maar voor een echt gesprek was er op dat ogenblik geen gelegenheid. Het spijt mij werkelijk dat ik hem niet beter heb gekend. Wat een werkkracht en wat een belezenheid had die man. Hij was iemand van wie men terecht mag zeggen: 'Vlaanderen, ook de stillen werken aan u".

Ja, belezen was hij en werken deed hij. Ik heb Remi tamelijk goed gekend: we hadden een soort liefde-haat verhouding. Enerzijds hield Remi van mijn vrolijk en open karakter (hij zette steeds een fles "korte" drank op tafel), en zag hij in mij een begaafde dichteres en een hartelijk mens. Anderzijds verweet hij mij (op een hem eigen, zwijgende, kwetsende manier) mijn zo weinig interesse in het katholiek verenigingsleven. Na enkele jaren, toen hij zag dat zijn inpalmings manoeuver geen vruchten afwierp, noemde hij mij ooit eens in een brief: "een kieken zonder kop". Het zou ons echter t� ver leiden om daarover nu uit te weiden. Wel kon ik er om lachen. Hij heeft af en toe een gedicht van mij opgenomen, tot mijn eerste bundel 'Witte Silhouetten' er aankwam. Daaruit heeft hij nooit een regel gepubliceerd, noch heeft hij hem besproken, (dat was zijn manier om 'ongelovigen' te bestraffen). Maar laten we het liever over jouw gedichten hebben, Christina. Het zou mij ten zeerste interesseren te weten op welke leeftijd je begon te dichten.

Al heel vroeg schreef ik gedichten. Ik was een veel te ernstig, zwijgzaam kind. Gelukkig had ik mijn dromen, en die kon niemand mij afnemen. Ik trok mij dikwijls terug op mijn "Ongezien eiland" en vertrouwde aan het papier toe wat ik niet kon of durfde zeggen. De ouders van mijn moeder woonden rechtover ons, en daar zijn, geloof ik, de eerste kiemen van het schrijven gelegd.

Mijn grootmoeder was kantwerkster (in ruil voor een korf eieren, of wat meel, zoals dat ging in die tijd). Terwijl ze aan het kantkussen zat, vertelde ze dikwijls over de feesten bij de baron op het kasteel; feesten die ze moest opluisteren met het zingen van balladen. Die kende ze nog bijna allemaal uit het hoofd. En mijn grootvader kon even fantasierijk vertellen als Baron van Munchhausen!

Van jongsaf hield ik een dagboek bij waarin ik vooral mijn gedichten neerschreef. Uit voorzorg gebruikte ik een schuilnaam, voor het geval iemand dat boek zou vinden. In het ontroerende jeugdboek 'Sabinneke', van Beatrijs Vermeyen, vond ik de naam Guirlande, schuilnaam van een pianist, die in werkelijkheid Dubois heette, een doodgewone naam dus.

Onder die naam verstopte ik mijn familienaam, die me helemaal niet aanstond. Wie heet er nu graag De Beule, voor zijn hele leven?! Ik zocht er nog een goedklinkende voornaam bij en het werd Christina Guirlande. Ik had het nooit moeten doen. Die schuilnaam is een jeugdzonde, en voor jeugdzonden moet je soms een leven lang boeten...

Moest mijn familienaam De Beule zijn geweest, wie weet onder welk pseudoniem ik door het leven zou zijn gegaan. Die naam past op weinig mensen, en zeer zeker niet op jou. Christina Guirlande vind ik passend en zeker geen jeugdzonde. Het is een romantische naam, die aan kristal en balzalen doet denken, aan feestvreugde. Misschien heb je er in 't diepste van je hart wel van gedroomd ooit eens een echt feestkind te mogen zijn. En je mag zeker niet klagen, want je werd al vaak gevierd en in de bloemen gezet. Maar laat het ons daarover straks hebben. Zeg ons eerst waar en door wie je eerste gedicht gepubliceerd werd?

Mijn eerste gedichten werden gepubliceerd toen ik ongeveer 13 jaar was, in ofwel De Bond, of in Wij, de Jongeren. Ik weet het niet meer juist want ik heb niets uit die tijd bewaard. Niemand wist wie er achter die naam schuilging, ook niet de onderwijzeres van het zesde leerjaar, die mij altijd heeft aangemoedigd en die mij nu nog volgt. Toen ik in het onderwijs stond, schreef ik uiteraard voor mijn klas: gedichten, gelegenheidsteksten, verhalen, toneelstukjes, en op den duur werden het hele boeken.

Moest ik je vragen ��n van je gedichten voor te lezen, welk zou je kiezen?

Een gedicht kiezen, of een fragment uit een verhaal lichten, is altijd moeilijk. Het is zoals vragen op wie het kind gelijkt wanneer je de andere familieleden niet kent. Als het dan toch moet, misschien dit ouwetje uit 1975, uit

De Dans der Uren

Ik kan het oude huis niet binnengaan
niet zonder pijn
als ik het deed
zou ik er als beklaagde staan
en schuldig zijn

want tijd hij spreekt het harde recht
de tegels van de vloer
leven weer echt
de ramen open
op een zomer met mul zand
een stem die zingend leeft
van dag naar avondland
en duizenden verhalen kan vertellen

het eerste koppig wintervuur
een jubelkreet op hoge witte muur
en elke stap een hol getuigenis
van wat het vroeger was
en niet meer is

ik kan het oude huis niet binnengaan
er loopt geen zilt meer van de keukenmuren
zal ik het vragen durven aan de buren
of nacht nog
langs de trapleuning beneden glijdt

ik kan het niet
nu niet
ik heb nog tijd.

Ik weet niet, Christina, of jij verschil maakt tussen dichten en schrijven? Wat mij betreft hecht ik veel meer waarde aan mijn gedichten dan aan mijn artikels, of zelfs aan de novelle die ik jaren geleden schreef. Die laatste blijft daar onuitgegeven liggen alsof ze mij niet verder interesseert. Dat komt wellicht door het feit dat volgens mij, een gedicht zuiver is tot op de graat vanaf de eerste regel, terwijl we in romans of novellen vanaf de eerste zin heel wat kunnen fantaseren. Bestaat er, naar jouw gevoel, verschil tussen dichten en schrijven?

Er is een groot verschil tussen dichten en schrijven. Gedichten zijn momentopnamen, de weergave van indrukken en gevoelens. Gedichten dringen zich op. Ik kan bijvoorbeeld 's morgens wel plannen om die dag aan een verhaal verder te werken, maar ik kan onmogelijk op voorhand een gedicht plannen. Maar een gedicht kan zo duidelijk vragen om geschreven te worden dat ik het verhaal waaraan ik werk opzij leg, en toch maar eerst dat gedicht schrijf.

In een gedicht ben je totaal jezelf. Van een verhaal kan je afstand nemen. De personages leven hun eigen leven, zelfs al gebruik je autobiografische gegevens. De techniek van verhalen schrijven krijg je op de duur wel min of meer onder de knie. Dichten gebeurt spontaner, eerlijker ook, vind ik. Je doet de moeite niet om je achter een personage, al of niet fictief, te verstoppen.

Wat mij betreft streef ik er naar mijn levensloop samen te vatten in een aantal dichtbundels, om mij in mijn laatste levensdagen nog eens te kunnen optrekken aan mijn onvervalste, authentieke autobiografie. Want essentieel ben ik dichteres, zo is mijn kern, zo besta ik, (zal ik nog een wijle na mijn dood bestaan). Schrijven doe ik, het is een bezigheid. Ik spreek alleen voor mezelf, hoor. Hoe jij daarover denkt zou mij ten zeerste interesseren.

Ik moet je volledig gelijk geven. Dichten is een manier van zijn, van de dingen aanvoelen en ervaren, een manier van leven. Dichter of dichteres ben je, ook als je niet tegenover het witte blad zit. Op school zeg ik altijd dat je dicht met je hoofd en je hart. De rest is opschrijven, met de klemtoon op de eerste lettergreep. In een gedicht geef je je innerlijk bloot. Je bent kwetsbaar en fragiel. Daarom vind ik het ook zeer moeilijk eigen gedichten voor te lezen. Men ondergaat dan weer de emotie die het gedicht heeft doen ontstaan. En dat kan opnieuw heel wat losmaken.

Ga ik niet dagelijks
de weg naar het schavot
van in de ochtend tikt
mijn vonnis op het raam

er zijn al stemmen opgegaan
maar niemand neemt het voor mij op

en niemand stenigt mij

het zijn dezelfde woorden
die ik spreek elke dag
dezelfde stappen die ik onderneem
ik ben mijn eigen rechter

hoe was het weer
toen wij de dagen deelden,
en wij elkaar verteerden tot wat as
hoe heb je mij genoemd

dit maakt mijn vonnis mild
ik zal je zoeken waar ik je vermoed
tot ik voorgoed
dit lege huis de ogen sluit.

We zijn nu gekomen aan het hoofdstuk: kristal, kroonluchters en guirlandes. Aan feeststemmingen, waaronder ook prijsuitreikingen vallen. Jij kaapte reeds heel wat prijzen weg, Christina, zowel voor je dichtbundels als voor je andere boeken. Wat betekenen die prijzen voor jou? Hecht je belang aan de eer? Aan het geld? Of zijn deze prijzen eerder een tastbaar bewijs: de erkenning van je talent als schrijfster en als dichteres?

Er zijn heel wat dichters en schrijvers, Iris, die openlijk beweren geen belang te hechten aan bekroningen. Nu ik geregeld als jurylid fungeer, ondervind ik dat net di� mensen meestal aan alle wedstrijden deelnemen! Ik heb eigenlijk nooit naar wedstrijden toe geschreven. Wanneer ik toevallig een wedstrijdreglement las, en ik had net een tekst klaar, of ik werkte aan een tekst die aan dat reglement voldeed, stuurde ik die in. Eigenlijk was het mijn bedoeling wat meer zekerheid te krijgen, dus niet voor de 'eer'. Als een gerenommeerde jury mijn inzending de moeite waard vond, betekende dat een hele geruststelling. En als je werk dan een beloning krijgt, soms met unanimiteit, dan hoeft het geld en al de rest ook al niet meer.

Het is algemeen geweten, Christina, dat de inrichters van wedstrijden (zelfs de meeste juryleden) door de deelnemers thuis worden opgebeld of privaat worden aangeschreven. Meestal kennen die inrichters de titel van het gedicht, of het boek dat ze zullen bekronen, reeds maanden op voorhand. Ze weten naar wie de prijs zal gaan nog voor de inzendingen binnenstromen. Zo raadde Hector Van den Eede, voorzitter van de po�ziedagen van Meise, mij destijds aan om een piepklein kruisje te plaatsen op een van de hoeken van de briefomslag. Paul Snoek wist destijds ook al hoe de Arkprijs van het Vrije Woord toegekend werd. Ik was bestuurslid van de vzw Dilbeekse Cahiers.

Ook daar ontstond deining toen ik niet akkoord ging met de manier van prijzen toekennen. Men wekt valse hoop bij honderden dichters of schrijvers. Dwingt hen tot onkosten van postzegels, fotokopi�n, en soms verlangt men zes exemplaren van ��n van hun boeken of bundels, daarbij wetend dat er voor al die mensen geen prijs te winnen valt. Dat vind ik een oneerlijke manier van doen. Niet dat diegene die de prijs krijgt hem niet zou verdienen, meestal is dit w�l het geval. Maar honderden mensen valse hoop geven vind ik onvergeeflijk en beschamend. Het schept een vijandig klimaat tussen de bekroonden en diegenen die met een kluitje in het riet gestuurd worden.

Ik weet ondertussen ook al wel dat een andere jury waarschijnlijk een andere winnaar zal aanduiden. Alles is zo relatief. Wat mij betreft hoefde ik dikwijls zelfs niet eens in te sturen. Bijvoorbeeld: voor de Referendumprijs van de Antwerpse Boekenbeurs (nu Boekenleeuw) voor het beste jeugd- en kinderboek, was het de V.B.V.B. (Vereniging tot Bevordering van het Vlaamse Boekwezen) die alle boeken, gepubliceerd in een bepaalde periode, beoordeelde. Die prijs, een zilveren legpenning, die op de openingsplechtigheid van de Boekenbeurs werd uitgereikt, heb ik twee keer ontvangen, in 1973 voor de jeugdroman "Vaarwel, Tonka", (met eigen illustraties) en in 1978 voor het kinderboek "Avontuur op de Rietkraag". Soms heeft een bekroning, wanneer het een reeds gepubliceerd werk betreft, een herdruk van het boek tot gevolg, en dat is natuurlijk een prettige ervaring.

Mijn ongenoegen omtrent het toekennen van prijzen slaat geenszins op jou, Christina, zeer zeker verdien je deze die je geschonken werden. Neen, het gaat mij om het bedrog van de meeste inrichters. Dat ligt me zwaar op de maag. Je zou kunnen denken dat ik je de eer, het geld en het geluk niet gun. Niets is minder waar. Toch zou het mooi zijn moest er op een ander manier gewerkt worden. Nu is het allemaal ��n vicieuze cirkel. Je krijgt prijzen als je 'bekend' bent of ergens een peetvader hebt... Je wordt bekend als je bundels of boeken aangekocht worden door het Ministerie van Cultuur. Deze worden aangekocht als je op de schrijverslijst geraakt, (door toedoen van die peetvader). . En daar geraak je op als je lid bent van het Davidsfonds e.d. of als de ene of andere politicus je een duwtje geeft. Van dat zootje zullen de meeste van onze lezers zeker geen flauw benul hebben. Maar laat ons dit onsmakelijk thema opzij schuiven en terugkeren naar de thema's van je jeugd- en kinderboeken. Zijn deze dezelfde als in je gedichten?

Ja en nee. Zoals ik reeds zei ga ik heel graag met kinderen en jonge mensen om. Ik vind het heerlijk om voor hen te mogen schrijven en vertellen. Toen ik nog les gaf vond ik het altijd jammer dat, wanneer er lessen moesten wegvallen, het altijd di� lessen waren die je onder de noemer "emotieleer" kan rangschikken: voordragen, tekenen, muziek, lichamelijke uitdrukking. Nu is het zelfs nog erger want de programma's zijn overladen.

Als we niet oppassen zitten we binnenkort met een generatie van volgepropte hersens, maar lege harten. Wie voor kinderen schrijft heeft de opdracht hun taalgevoeligheid te stimuleren, hen mee te nemen in de wereld van fantasie en gevoel, en 'lezers' van hen te maken. En toch minacht men dikwijls de jeugdauteurs. Wie zei er ook weer dat, ik citeer '... In elke jeugdauteur een goed schrijver verloren is gegaan'?

Vraag het ni�t aan mij, Christina. Ik zou het niet weten. Ik weet dat het woord 'minachten' nog steeds in het woordenboek staat, en dat dit boek het vaakst gebruikt wordt in literaire kringen, zowel door kleine garnalen als door grote opscheppers. Ik zou eerder zeggen dat jeugdauteurs een bijzondere taak is weggelegd. Deze van het leren van lezen houden? Of zou jij het willen omschrijven?

Als jonge mensen later po�zie en romans lezen, is dat grotendeels dankzij de jeugdauteurs en enthousiaste leerkrachten die hen als kind tot lezen hebben aangezet. Als ik voor kinderen schrijf, probeer ik hen een stuk geborgenheid te geven. Voor die leeftijd, kleuters en eerste lezers, moet het verhaal een geruststellend slot hebben, dat hen een gevoel van zekerheid en veiligheid geeft. Hun wereld vergroot nog elke dag, ze moeten nog zoveel ontdekken en de harde werkelijkheid klopt al vlug genoeg aan de deur. Deze verhalen spelen zich af in hun herkenbare kinderwereld of in de wereld van de fantasie. Maar ze hebben altijd een dubbele bodem. Voor de jeugd sluiten mijn verhalen meestal aan bij de realiteit en de actualiteit.

Deze boeken vragen soms om een gedegen voorbereiding zoals de drie boeken en de tientallen verhalen gesitueerd in Bolivia. Gelukkig kon ik voor details en belangrijke gegevens een beroep doen op de ploeg van dokteres Dia Severeyns. Ook voor andere verhalen had ik mijn achtergrondgegevens uit eerste hand, bijvoorbeeld voor 'Vaarwel, Tonka', een boek dat zich afspeelt in voormalig Joegoslavi�. Ik heb een nichtje dat in 1970 getrouwd is met een Kroaat en in Split is blijven wonen. En een neef van mijn man woont in Bethlehem en werkt in Jeruzalem. Een vriendin werkte zes jaar in Ha�ti en een kennis leeft al jaren tussen de mensen van de achterbuurten in Santiago de Chili, de hoofdstad van Chili.

Toen ik dat fameuze optelsommetje maakte, ontdekte ik met schrik dat eigenlijk in elk boek hetzelfde thema aan bod komt: de personages moeten, vrijwillig of gedwongen, hun vertrouwde omgeving verlaten! Het gevolg van mijn eigen gemis aan geborgenheid? Mijn eigen wegvluchten ? (Van kindsbeen had ik de manie - ik heb ze nog! - om overal hoekjes te installeren: zithoekjes, leeshoekjes, wegstophoekjes...).

In de wereld, vooral in de literaire, bestaat heel wat naijver. Het is dan ook ontmoedigend steeds opnieuw te worden ontgoocheld, vooral als je vol genegenheid op de andere toegaat en je beste beentje voorzet voor hem of haar. Dat diezelfde je achteraf onverschillig, ja zelfs met minachting behandelt, gebeurt vaak. De vermoeidheid van de bergen werk die je verzette te diens gunste gaat dan zwaar doorwegen. Deze vermoeidheid slaat dan ook vaak om in moedeloosheid of wat erger is, kan je aan de rand brengen van een geestelijke instorting. Denk je, dat het die lessen zijn die we moeten leren om meer mensenkennis op te doen?

Jammer genoeg, Iris, bestaat die naijver in de algemene kunstenaarswereld, en in om het even welk milieu, op het werk, in buurtschappen, families, speelt naijver de betrokkenen parten. Menselijk? Dit is, denk ik, een �l te voor de hand liggend excuus. Het is inderdaad een oud zeer, zo oud als de mensheid zelf, maar wel in de hand gewerkt door de hedendaagse drang naar presteren, overtreffen, en als het moet vertrappen. Van 1977 tot 1981 maakte ik deel uit van de Adviescommissie voor de Letterkunde, bij het toenmalige Ministerie van Cultuur.

Ik bewaar heel wat mooie herinneringen aan die drukke commissiejaren. Ik mocht er samenwerken met o.a. Prof. Bernard Kemp, Maria Rosseels, Hubert Lampo, Irina Van Goeree. En ik had in die periode heel veel vrienden. Ze hingen toen geregeld aan de telefoon met vriendelijke vragen naar het welzijn van gezondheid en gezin... Tot de vraag kwam waar het allemaal om draaide: "Heeft de commissie al vergaderd? Ben ik erbij? Hoeveel subsidie krijg ik?". Men had mij op voorhand hiervoor gewaarschuwd en toch ben ik er ingetuind.

Na die commissiejaren verlegden die 'vrienden' gewoon hun terrein. Maar ik ben helemaal niet verbitterd of rancuneus, ook niet tegenover vroeger. Ik kan geen haatgevoelens koesteren. De beste manier van wraak nemen, als ik dat woord mag gebruiken, is... verder werken.

Ja. ., vrienden ...'. Sinds ik me in het avontuur stortte om deze Po�zietuin een trefplaats te maken voor gelijkgezinden, breekt het zuur me vaak op. De meeste schrijvers en dichters verwachten dat je om de week hun vruchten prijst! Ze vergeten gewoon dat er honderden zijn die wachten op de publicatie van hun gedichten of de bespreking van hun bundels. Geen mens kan dat bijhouden noch volhouden. Ik wil hier slechts ��n klein voorbeeld aanhalen: toen Maria Sesselle's bundel "Tango met de Dood" verscheen, wijdde ik er in De Po�zietuin een hele weekbladpagina aan: ik publiceerde haar eigen artikel; haar eigen, lovende woorden, die ze mij te dien einde had toegestuurd. Toen ik zwaar ziek werd van een dubbele longontsteking, vond ze het nodig zichzelf nogmaals in de bloemetjes te zetten in hetzelfde weekblad Vrij Maldegem, door dezelfde bundel nogmaals te laten bespreken (door een niet-medewerker van dit weekblad), en deze bespreking te laten afdrukken zonder mijn medeweten, om zodoende De Po�zietuin een hak te zetten.. Ondanks deze en andere pijnlijke ervaringen, helpt vooral ons dichterschap ons steeds weer opnieuw op de been, nietwaar? Jij, Christina, bent je er toch ook van bewust dat wij veel mensen gelukkig maken. Daar wegen de zwaarste ontgoochelingen niet tegen op,wat denk jij?

Ook hier heb je volkomen gelijk. Al verwens ik soms mijn overgevoeligheid en ervaar ik het dichterschap als een kruis. Want je beleeft niet alleen de gelukkige momenten dieper, ook je pijn en verdriet. Maar ook hier zit een bedoeling achter. Zo kunnen we af en toe verwoorden wat anderen alleen maar voelen. Dit blijkt trouwens uit brieven van lezers. Ik kan alleen maar schrijven in een serene sfeer, als ik me goed voel, zelfs over de pijnlijkste onderwerpen. Dit ondervind ik vooral in mijn ellendige momenten, want dan krijg ik geen letter op papier. Muziek kan dan nog wel, meestal toch. Ik ben er van overtuigd dat muziek, nog meer dan woorden, alle menselijke gevoelens kan weergeven.

Ook die muziekgevoeligheid heb ik ge�rfd. Mijn grootmoeder vertelde dat mijn moeder, reeds als driejarig kind, dikwijls huilde... omdat de pianomuziek, die uit een nabijgelegen herenhuis klonk, zo mooi was. Later ging moeder bij die mensen in dienst en ze ontdekte dat het vooral de muziek van Chopin was die haar deed huilen. Ook ik ben gek op Chopin. En ik vind het niet verwonderlijk dat zijn muziek zo universeel gewaardeerd wordt. Muziek hoeft ook geen vertaling. Enkele jaren geleden bezocht ik het kasteel van George Sand in Nohant, in de hoop daar nog iets aan te voelen van de geest van Chopin. Desillusie... Zelfs zijn piano was er niet meer.

Die had George Sand al een tijd voor zijn dood laten weghalen. Als wij dan, dichters, iets kunnen weergeven wat algemeen menselijk is, als er hier en daar iemand is die aan onze teksten iets heeft, als we in een begenadigd moment het juiste woord hebben kunnen vinden, dan ervaar je het dichterschap als een voorrecht, en je kan niet anders dan je gelukkig voelen.

Toen je mij aanschreef in het voorjaar 1991, en me om documentatie vroeg om een artikel over mijn bundels te publiceren in het tijdschrift "Vrouw", was ik bijzonder gelukkig, Christina. Ik had je nooit ontmoet, noch minder had ik je aangeschreven of opgebeld om je om de ene of andere gunst te verzoeken. Je bent tot op heden de eerste en enige vrouw die ooit iets over mijn dichtbundels publiceerde. Ik meen dat het niet meer dan billijk is dit even te vermelden. De genegenheid die we van in den beginne voor elkander voelden is uitgegroeid tot mooie vriendschap, denk je 't ook niet?

Toen ik je gedichten had gelezen, Iris, voelde ik me plots rijker. Mijn wens was ook anderen, bijvoorbeeld langs het tijdschrift "Vrouw", ledenblad van C.M.B.V., waarin ik een po�zierubriek heb, van je gedichten en gedachten te laten meegenieten. Onze tijd is er een van ik-verheerlijking. Agressie en assertiviteit worden als kwaliteiten aangeprezen en soms zelfs aangeleerd. En men ziet in elkaar alleen nog de concurrent. Totaal fout, vind ik. Men is maar waard wat men betekent voor de anderen.

Waarom zou je niet blij en gelukkig kunnen zijn als iemand anders iets moois heeft gepresteerd. Alsof het geluk en het succes van anderen je eigen geluk zou verminderen. Je gedichten hadden me geraakt, ook al kende ik je niet. Ik wist toen ook nog niet dat we, vreemd genoeg, behalve zusterzielen ook uitersten waren. Zou het dan toch waar zijn dat uitersten elkaar aantrekken?En wat doen we dan met dat andere gezegde: "Uit het oog, uit het hart"? We voeren geen drukke briefwisseling, we zien elkaar slechts sporadisch en toch voelen wij ons sterk verbonden.

In vele opzichten lijken we uitersten. Ik zeg, lijken, want eigenlijk hebben we dezelfde kern en wat meer is, dezelfde psychische stoornissen. We hebben dezelfde trauma's te verwerken. Kijk maar naar mijn bundel 'Emma'. Hoe we het ook over onze grootmoeder of moeder hebben; tenslotte gaat het over onszelf want wij zijn met hen verstrengeld. Misschien heb ik wat meer lef. Door het beroep van mijn man ben ik met allerlei mensen in contact gekomen, zodat de trapsgewijze afdaling van meerdere naar mindere een abstract begrip is geworden voor mij.

Omwille van zijn status, zijn ambt of zijn beroep, kan ik naar niemand opkijken. Voor mij telt alleen de mens, naakt en bloot, zoals hij op de wereld komt en verdwijnt. Aan deze vaststelling heb ik wellicht mijn zelfzekerheid te danken, al komt daar af en toe wel eens een barstje in dat ik probeer te dichten! Voor mij tellen alleen gevoelens en verstand, als er tenminste goed mee omgesprongen wordt. Vooral genegenheid is voor mij van zeer groot belang, daarbij denk ik onmiddellijk aan 'de grote klis', ��n van je tekeningen.

Met mijn tekeningen en aquarellen heb ik emotionele banden. Als ik er al een weggeef is het voor een speciale gelegenheid, of voor een speciaal iemand, zoals die 'grote klis' waarover je het hebt, en die ik je schonk bij onze eerste ontmoeting. Ik herinner mij, dat ik als kind stiekem de ontwerpen die mijn vader maakte voor houtsnijwerk, (bv. op kastdeuren) natekende. Ik gebruikte daarvoor een van die brede potloden uit de schrijnwerkerij. Later ontdekte ik de pentekening. Ik heb er honderden gemaakt. God weet waar die gebleven zijn.

Nog later heb ik me aan olieverfschilderijen gewaagd. En af en toe maakte en maak ik illustraties bij een verhaal. Maar dat is heel moeilijk omdat je daarbij min of meer de modetrend moet volgen. Momenteel maak ik het liefst aquarellen. Misschien omdat je met deze techniek tamelijk vlug en treffend een indruk op papier kan zetten. Ik teken ook als therapie. Terwijl je werkt, kan je je gedachten de vrije loop laten. Felix Timmermans formuleerde het zo: 'Schrijven is zijn biecht spreken, maar schilderen is te communie gaan!".

Veel van je tekeningen en schilderijen hebben diepe indruk op mij gemaakt. 'k Wou dat ik het kleinste deel van je talent bezat. Ook in deze kunstenaarswereld heb je bittere ervaringen gemaakt, meen ik te weten. Ben je bereid te vertellen waarom je na je eerste tentoonstelling je werken niet meer tentoonstelde? Mij lijkt het, alsof wij vrouwen niets anders zouden moeten doen dan bedelen en smeken om het kleinste plekje toegewezen te krijgen in de door mannen ingepalmde (kunstenaars)wereld. Denk jij er ook zo over?

Zoals je allicht wel hebt gemerkt, Iris, kan ik moeilijk stilzitten. Dit is vast en zeker ook een gevolg van onze opvoeding. Er werd ons immers dagelijks op het hart gedrukt de tijd die ons was toegemeten goed te gebruiken. Een landschap, een lichtinval, een doodgewone veldbloem, zijn voor mij boeiende uitdagingen. Misschien hebben vrouwen een directere band met de natuur. Maar ik ben helemaal geen vernieuwer. Ik vind dat de natuur zo volmaakt is dat je die niet kan verbeteren.

Daarom probeer ik de natuur zo getrouw weer te geven, al blijft het altijd bij een voorzichtig benaderen. Herkenbare dingen spreken de meeste mensen aan. Dat is met po�zie net hetzelfde. Je houdt van die of die gedichten omdat je jezelf erin terugvindt. Tot deelname aan die tentoonstelling werd ik min of meer vriendelijk gedwongen. De bedoeling was gewoon met een zestal mensen te tonen welke stijl we beoefenden. Als je dan achteraf hoort dat 'een vrouw alleen maar in staat is tot produceren van huisvlijt'...

Zo denkt men ook dat schrijven, dichten, een tijdverdrijf is, een hobby. Wie dat denkt heeft er niets van begrepen. Enfin, die tentoonstelling had tot gevolg dat een verzamelaar van schilderijen tot na middernacht bij mij thuis kwam onderhandelen over een sneeuwlandschap dat hij absoluut wilde kopen, tegen een hoge prijs zelfs. Ik heb geantwoord dat ik meer van het schilderijtje hield dan van een som geld. Waarom moet alles (zelfs mensen) op zijn geldwaarde, zijn economische waarde, geschat worden?

Wij doen aan die schatting niet mee, nietwaar. Misschien is het daarom dat we nog een paar vrienden overgehouden hebben die door dik en dun zouden gaan voor ons. Je hoeft er soms maar ��n, een soort platonische liefde kan ook volstaan. Zolang je maar weet dat er ergens i�mand is die de diepste roerselen van je ziel begrijpt. Vriendelijk ging het er ook aan toe te Gent, toen Denijs Van Killegem, Theo Franssen en ik onze verjaardag vierden en gedichten voordroegen, (we zijn alle drie op dezelfde novemberdag geboren) ! Het was een blijde verrassing, je daar aan te treffen samen met Maurice, je echtgenoot. We beloofden elkaar weldra te zullen ontmoeten in De Po�zietuin! Ik geloof dat we toen op een prettige en ontspannende wijze verzen voorgedragen hebben, en we kregen er nog mooie muziek bovenop. Ik geloof dat heel wat mensen gelukkig huiswaarts zijn gekeerd. Toen jij vertrokken was, kwam een vrouw naar me toe. Ze zei, dat je mij met Edith Piaf had vergeleken. Een grote eer, als je 't mij vraagt. Het intrigeert mij te weten waarom je mij nu precies met deze kleine vrouw vergeleek?

Ja, dat was een memorabele namiddag, daar in Gent. Mijn man en ik hebben achteraf bijna een week lang over niets anders gepraat. Omdat er zoveel improvisatie aan te pas kwam, ging het er spontaan, eerlijk en oprecht aan toe. Bij het voorlezen uit eigen werk neemt men nogal eens een geforceerde houding aan. Maar dit liep allemaal zo vanzelf, zonder enige pose. Vermits ik tot het publiek behoorde, voelde ik hoe de vonk oversloeg van de dichters naar het publiek, ik zag de glanzende ogen van ontroering en vreugde. Zo eenvoudig, zo mooi kan po�zie zijn. Voeg daarbij nog de heerlijke harpmuziek van Cacho en je beleeft onvergetelijke, bevoorrechte momenten.

Men heeft een beeld van zichzelf, Iris, dat dikwijls niet overeenstemt met het beeld dat anderen zich van je vormen. Men denkt bv. dat ik een zeer kalm en rustig persoon ben, iemand die veel aankan en veel aandurft.. Ik weet wel beter. Uit al het voorgaande kan je makkelijk afleiden dat dit beeld niet klopt. Ik ben rusteloos, opgejaagd; een 'gekwelde' geest. En ik 'probeer' veel, maar dat is dan niet hetzelfde als veel kunnen.

Kleine mensen, klein van gestalte dan, geven de indruk tenger en breekbaar te zijn, en nood te hebben aan bescherming... Maar ik wist reeds uit je gedichten dat dit niet op jou van toepassing is. Kleine vrouwen kunnen sterk en taai zijn, vinnig en zelfstandig, en niet zo eenvoudig klein te krijgen. Daarvoor alleen al dwingen ze bewondering af. Edith Piaf was ook zo iemand. Ze leek uiterlijk kwetsbaar en teer als een straatmus (piaf), maar ze was een zeer sterke persoonlijkheid. Ik moest spontaan aan haar denken, al van bij onze eerste ontmoeting. Na die dag te Gent schreef ik een klein gedichtje. Ik draag het graag aan jou en Cacho op:

Serenade voor een straatmus

Nog nooit
zag ik een mus
van zo dichtbij

Er was niet eens
een afspraak
tussen ons.

Ze at de klanken,
breekbaar als haar veren
helder als het licht.

De harp verving
het stukje hemelsblauw
waar nog wat zon aan hing.

Straks als de echo zwijgt
herhaalt zij onvervalst
de woorden van zijn lied
en blijft
de schaduw van de nacht
een kwinkslag voor.

Nu doe je mij toch blozen, hoor. Maar alleszins bedankt in naam van ons twee. Een andere kleine (klein van gestalte) vrouw is Rigoberta Menchu. Ik las het boek waarin ze haar levensgeschiedenis en die van haar volk vertelt. Dit verhaal heeft me sterk aangegrepen. Vele inheemse volkeren worden verder uitgemoord alsof het de gewoonste zaak ter wereld is. Mijn eigen, aangetrouwde familie, stamt af van de Charr�a. De eigenheid van hun karakter en andere kenmerken, zoals hun huidskleur, hebben ze bewaard, doch hun taal en gebruiken zijn bijna totaal verloren gaan. Rigoberta 's volk daarentegen lijkt steeds opnieuw de moed te kunnen opbrengen om zich te verzetten tegen de onderdrukkers, weliswaar heden ten dage met de hulp van een paar priesters. Wat denk jij van die priesters die zich, ondanks alle tegenkantingen van het Vaticaan blijven inzetten voor een menswaardig bestaan van deze volkeren?

Rigoberta Menchu vind ik ook zo'n sterke vrouw, zo'n "klein-maar-dapper" type. Ik bewonder haar ten zeerste om haar moed. Ik hoorde zonet Regine Beer, die Auschwitz heeft overleefd, op de televisie zeggen: "Ieder mens wordt geboren zonder zijn tijd te kunnen kiezen, zijn familie, zijn sociaal milieu, zijn land, zijn huidskleur, zijn overtuiging. Maar iedereen is evenveel waard, want we zijn allen mensen".

Iedereen zou evenveel waard mo�ten zijn. Daarvoor vecht ook bv. Buchi Emecheta, op haar terrein, met de macht van het geschreven woord. Daarvoor zet de Antwerpse dokteres Dia Severeyns zich in Bolivia al tientallen jaren in. Daarvoor vocht ook Damiaan De Veuster, die voor mij echt niet zalig of heilig hoeft verklaard te worden om heilig te zijn. Daarvoor leven, en als het moet sterven, ook nu priesters, zusters, leken, zowat overal ter wereld. Kijk maar naar Ruanda, Algerije, Za�re, enz. Zij nemen Christus en zijn gebod van naastenliefde als voorbeeld en richtlijn. Ik vrees dat de hi�rarchische top van de Kerk zo ver van de basiskerk staat, dat ze elkanders taal niet meer verstaan. Dat is ook zo met het geval Mgr. Jacques Gaillot in Frankrijk.

Ik illustreer dit ook met een waar gebeurd verhaal uit mijn kindertijd, dat in ons dorp van mond tot mond ging: Er woonde in onze straat een rijke, ongetrouwde jufrouw die, zelfs in de oorlog, onze dorpskerk wekelijks voorzag van verse bloemen en kaarsen. Mensen die tekort hadden, beloofde ze te zullen helpen. Een moeder met een groot gezin overwon haar trots en klopte ten einde raad bij de juffrouw aan, om hulp te vragen voor haar kinderen die honger en kou leden. Het antwoord van de juffrouw luidde: "Ik zal eens voor u bidden"! En de kinderen bleven honger en koude lijden...

Ja, dit soort juffrouwen is nog niet uitgestorven. Kaarsen en bloemen, terwijl kinderen van honger en koude huilen. Wij kunnen weinig aan de wantoestanden verhelpen. Soms denk ik, indien iedere mens op de wereld ��n mens zou gelukkig maken zouden er geen ongelukkige meer zijn. Maar dit is zo maar een flitsgedachte. Misschien mag ik dit gesprek besluiten, Christina, met een gedicht van jou. Ik vind het zeer mooi en het zal zeer zeker meer dan ��n mens gelukkig maken:

Dit ogenblik het liefste dat ik ken
wij beiden in dezelfde dichte kamer
met tussen ons de ogen van een zoon

een kind dat luistert
naar de taal van regen
en voor een schaduw
wegvlucht in je arm

een kind dat altijd
toch weer iets te vragen heeft

en dat daarna tevreden
wegzinkt door de slaap verrast
en ons weer achterlaat
als in een droom geweerd
de handen zwaar belast
het voorhoofd bang
gebogen over hem

maar niet meer hopeloos
want als ik bijna huil
tast ik je ogen en ik luister
naar de stilte van je stem.

uit: Euridice in de tuin van heden, 1980

Iris Van de Casteele De Po�zietuin, 8 februari 1995