-
- Zen
-
- Gloeiende vuurdoorn:
- stekels weren zich dapper
- tegen de haagschaar.
-
- Het sparrenbos groeit.
- Alleen de naalden weten
- in welke richting.
-
- Gisteren nog droog.
- Vandaag lag de beek kletsnat
- boven de bermen.
-
- Kamperfoeliegeur.
- Een lege schuur sluimert in.
- Een hooihark roest weg.
-
- Water dat opspuit:
- onzacht belanden druppels
- op stekelbessen.
-
- Een veertje ontsnapt.
- Een meesje wipt mee omhoog
- alsof er geen kooi.
-
- Bevende klaproos
- op de berm van een veldweg,
- bijna vertrappeld.
-
- Een jong hazelhoen.
- Het kakelt wat in zichzelf
- waar het bos begint.
-
- Snikhete zondag:
- ruiters vuren hun paard aan.
- Wie valt het eerst dood?
-
- Het grassprietje slikt.
- Ook kleine dingen verstaan
- de tongval van dauw.
-
- Het kreekgebied slaapt.
- Alleen het ruisende riet
- blijft verder wuiven.
-
- Tussen het lover
- weeft de spin heel nauwkeurig
- haar glanzend vangnet.
-
- Vlak voor de maaibeurt:
- niets is zo roerloos als gras
- dat zich laat aaien.
-
- Een takje brak door.
- De berk ving zijn geluid op.
- Opeens was het nacht.
-
- Een oud spinnenweb
- danst heen en weer in de wind.
- Niets erin roert zich.
-
- Een eend schudt de kop.
- Eindelijk is ze verlost
- uit het nauwe wak.
-
- Bomen vertakken,
- zoals brede rivieren,
- hun winterweelde.
-
- Nog schijnt de herfstzon:
- zonnewijzers tellen traag
- hoeveel schaduw rest.
-
- In het wandelbos:
- aan een eik leunend de stok
- van lopen verlost.
-
- De spin in het web
- weeft ineens weer drie draden,
- vlug als de bliksem.
-
- Een bolletje vuur
- sprong regelrecht op een jas
- een gaatje brandend.
-
- Een zwarte kater,
- daarop een lichtvlekje wit
- een steenworp van hier.
-
- Van een sigaret
- lag het peukje te branden
- dwars door het vloerkleed.
-
- Een regenton wacht
- bleek in de zon op haar kop:
- een barst in haar buik.
-
- Een potloodslijper.
- Daarin weerloos en kriepend
- het kleine stompje.
-
- Het beverig web
- rafelt ten allen kante.
- De spin geeft het op.
-
- Cocktailreceptie.
- Geel rietje in duur drankje
- leunt op blokje ijs.
-
- Bloedrode ballon,
- heerlijk naar omhoog zwevend
- bij zonsondergang.
-
- Roestbruine romp
- roept witte blindzeilen op:
- nergens een vaargeul.
-
- Vosrood naast pauwblauw:
- kleuren houden een wedloop
- in een grasgroen perk.
-
- Een kleine rivier
- waarin een ster zich spiegelt.
- Of is het Shiki?
-
- In het oeverlicht
- ligt een gekloofde riethalm:
- de zon spreidt haar bed.
-
- Mooi potloodstompje!
- Door gewrijf toegetakeld
- kladschriften en gom.
-
- Hoe het rietgras ruist.
- Hoe het verweert in de zon.
- Het dak kan wachten.
-
- Zomaar een brugje.
- Of er ooit water omheen
- of eronder liep?
-
- Bouwvallig muurtje.
- Duizendschoon en distelvink.
- Doodstil de koekoek.
-
- Op vaste poot staat
- waar zwaar aan getimmerd werd;
- geen nagel ontbreekt.
-
- Een veertje woei op.
- Het benam bijna het zicht
- van de hazelnoot.
-
- Naast stompe beitels
- die het hardhout verkerven
- glanst een vlijmscherp mes.
-
- Opeens is het stil.
- Zo stil dat zelfs op het dak
- het ruisriet verstomt.
-
- Vanaf een duinpan
- de zon halsreikend naar iets.
- Iets wat hier zee heet.
-
- Het roodborstje zingt.
- E�n na ��n op de vuurdoorn
- rijpen de bessen.
-
- Zo zacht is het krijt
- dat het zichzelve wegschrijft.
- Af en toe breekt het.
-
- Een nagelvijltje:
- op de blinde kant bloedloos
- een propje watten.
-
- Opnieuw leeft de tuin
- van getater en hoogmoed:
- ��n krokusje bloeit.
-
- Wijn in een bierkan.
- Een slokje gezelligheid
- vraagt naar geen omhaal.
-
- Muggen cirkelen
- boven een reepje papier
- hun laatste rondjes.
-
- Verre bergkoekoek.
- Kiezelsteen en waterval
- roepen zijn roep op.
-
- Stinkertjes halen,
- ver van de rozen vandaan,
- hun troetelnaampje.
-
- Een boom ligt geveld.
- Langs vertrappelde splinters
- vervloeit een lichtstraal.
-
- Gezien in het bos:
- een heerlijk plekje stilte
- met daarin wat mos.
-
- Twee dennennaalden.
- Op ��n poot van de rietstoel
- beweegt hun schaduw.
-
- Languit in de wei
- ligt een jonge fruitboomtak,
- daaronder sterft gras.
-
- Hoog zingt de grasmus.
- Op de rand van een aardkluit
- rusten haar poten.
-
- Late wandelaar;
- wetend dat het biezenbos
- de herfst met hem deelt.
-
- Het bos wordt gewekt.
- In de roep van ��n vogel
- glanzen drie zonnen.
-
- Klaproos en koornbloem
- liggen gespleten bijeen
- tussen de stoppels.
-
- Laagland en beemden.
- Verloren tussen spreeuwen
- een jonge sperwer.
-
- Avond en bleke maan.
- 't Vuur blijft onaangestoken.
- Een deur gaat op slot.
-
- Bamboe in de tuin.
- Iedere scheut wekt een scheut.
- Een druppel haast zich.
-
- Het huis staat er nog.
- Vanop de heuvel kijkt het
- tegen de zon in.
-
- Zoet avondgeluid
- dat doet denken aan stilte:
- er klept een klokje.
-
- Bijna vertrappeld
- tot in haar verste uithoek:
- steeds aardser de maan.
-
- Vlek op tegelvloer.
- Wijnspatten op bloemmotief.
- Ach, ooit weer jong zijn!
-
- De duisternis valt.
- Het krijsend blad van de zaag
- schrijnt ook di� nog weg.
-
- Stilte wordt gewekt.
- Ook de stilstaande wijzers
- wachten in de klok.
-
- Het paard trekt de ploeg.
- De boer stapt krom in de voor
- recht naar de winter.
-
- De knotwilg huivert.
- Met al zijn gave wortels
- zuigt hij het land droog.
-
- De harp wordt bespeeld.
- Het geofferde hout krijgt
- een serenade.
-
- Een snikhete noen.
- Er is gesis in het gras.
- De slakken slijmen.
-
- Zingende krekels
- dagen de kikvorsen uit:
- een grassprietje beeft.
-
- De bergkoekoek zingt.
- Hoe hees ook zijn zang weerklinkt,
- nooit weent de echo.
-
- Na de regentijd,
- wanneer de zon het heetst is,
- sijpelt de knotwilg.
-
- Ai, ginds een doornhaag.
- Naar met de gevallen bes
- happen twee merels.
-
- De eik krijgt scheuten.
- Aan de rand van het loofbos
- laat hij zijn tooi zien.
-
- Tussen haar wijzers
- stapelt ze stofdeeltjes op:
- de tikkende klok.
-
- Diep in het mosdak
- verliest zich een druppel zon.
- Het schuurtje warmt zich.
-
- Geluid van klokjes.
- Ze bengelen in de wind
- aan dunne touwtjes.
-
- Als aardkluit ontwricht
- de doorwortelde zode:
- een dijk wordt gedicht.
-
- Er waait een blad neer.
- Onder de eik groeit een zwam.
- Straks vindt hij voedsel.
-
- Een koe op de dijk
- langs de fel hellende kant.
- Ach, hoe die spriet lokt!
-
- Houten wasknijper
- bijt zich vast in een broekspijp.
- Ha, hoe die wind rukt.
-
- Gewassen kleding.
- Ze wappert wat in de wind.
- Snuift nog wat zon op.
-
- Torren en slakken.
- Een vijver waarin iets leeft.
- De tuin herademt.
-
- Twee waterrimpels.
- Het plonzen van een doornbes
- maakt ze nog ronder.
-
- Het bootje glijdt voort.
- Blauwe roeispanen pletsen
- tegen een lichtstreep.
-
- De riek in het loof
- bracht zichzelf op nieuwe glans.
- De boer bleef steken.
-
- Zonlicht en palmen.
- Onderaan liggen verspreid
- donkere dadels.
-
- Stervende blaren.
- Een blad dekt een ander blad
- met wat humus toe.
-
- Op zoek naar windkracht:
- de mast van een vissersschuit
- met geel driehoekszeil.
-
- Vurige vingers
- bespelen de oude harp.
- Er breekt een snaar.
-
- Bijna een tempel
- het bladerdak van een eik:
- een grashalm rekt zich.
-
- In de kruiwagen
- wippen de droge blaren
- nog heel even op.
-
- Kwartel en staartgras.
- Herfst kleurt veren en halmen.
- Er komt samenspraak.
-
- Het speels oranje
- van de iepetakvlinder
- lost op in lichtval.
-
- Beslagen ruiten.
- Bij de buur gaat het licht uit.
- Ach, wou 't maar sneeuwen.
-
- O, kunnen zingen
- zoals merels of bossen
- of zoals trilgras.
-
- Het paadje groeit dicht.
- Roestig ligt het hoefijzer
- vlak naast de spijker.
-
- Scheutjes wijnazijn:
- hoe ze de kool doen glanzen
- in haar purperrood.
-
- Nat polderlandschap.
- Terwijl knotwilgen druipen
- krassen de meeuwen.
-
- Er fluit een vogel
- in een pas geverfd kooitje:
- elke dag heser.
-
- Met drie vier halmen
- legt de zee zich een tuin aan
- binnen een duinpan.
-
- Kanarievogels.
- Gekooid tot hun laatste uur
- trekken ze aandacht.
-
- Langs de molenvliet
- snelt het water naar het rad.
- Pletstenen wachten.
-
- Het ruisend beekje
- voert zonneschijn met zich mee.
- 's Nachts drinkt het maanlicht.
-
- Oude windmolen
- vangt wind voor het beetje graan
- van pottenkijkers.
-
- Het water loopt traag
- over de gladde steenrots;
- het zoekt zijn ritme.
-
- Tussen twee tuinen:
- afsluithek dat de hemel tart.
- Een tortel stort neer.
-
- Badende nimfen
- met twee rozen en een boek
- op ��n postzegel.
-
- Een boomblad waait op.
- Als de herfstwind gaat liggen
- vindt het een takje.
-
- Ondersteboven
- een postzegel op een brief:
- een kat op haar kop.
-
- De hele dag regen.
- Pas wanneer bomen schreien
- glanzen de blaren.
-
- Bloeiende cactus
- in vuurrood melkkannetje.
- Wat een morgenzon!
-
- Die blauwe vogel
- die de hele lente zong:
- zou hij gekooid zijn?
-
- Twee vogelpoten
- onder de rand van de goot.
- Geen vogel te zien.
-
- Duinzand komt tot rust.
- In het geribbeld landschap
- groeien drie sprietjes.
-
- De egel liep haastig
- tot bij het kommetje melk.
- Slurpte met slokjes.
-
- Nooit willen dit zijn
- een boom tussen geboomte:
- slechts willen ruisen.
-
- Langs nevelslierten
- priemend door het morgenlicht:
- glanzende veren.
-
- Gesnoerde pijnboom.
- Aan een bultige harskwast
- meet hij zijn groeikracht.
-
- Spreeuwen in de lucht.
- Gescheurde nevelsluiers
- groeten het zonlicht.
-
- Een pijnappel valt
- op het voetpad op een naald:
- ze zijn weer samen.
-
- Een aardkluit viel om,
- brokkelde langzaam uiteen.
- De boer bleef kijken.
-
- Over het voetpad
- rolt hard een pijnappel weg.
- Krakende schoenen.
-
- Stormwind zaaide zaad
- in verbrokkelde aarde.
- Het wordt aftellen.
-
- Ach, deze stilte.
- Hoe weerloos dit laatste blad
- op de vensterbank.
-
- Geen lichtje te zien:
- het woonhuis op de heuvel
- houdt niet van mensen.
-
- Gerimpeld water
- wandelt in wijde kringen.
- De bocht is niet ver.
-
- Op het erf een haan.
- In de weide twee schapen.
- In het huis geen kat.
-
- Zwaluwen geteld.
- Hier ��n en daar ��n en d��r.
- Gisteren ook al.
-
- Drie zandheuveltjes:
- een heilig plekje zwijgen
- met daarin het bos.
-
- Een slokje maanlicht
- op de rand van de tafel:
- vlak op een wijnvlek.
-
- Niet ver van het huis
- waar jachthonden te keer gaan:
- een leeg hertenkamp.
-
- Alleen verkreupeld
- kan het blijven ontroeren:
- het bonsaiboompje.
-
- Er valt een blaadje
- uit het hart van de bloemtuil
- precies in het licht.
-
- Druppel na druppel
- verdampt het waterstraaltje.
- Eentje loopt verder.
-
- Vijf kleine wonden.
- Gevoeld vijf scherpe nagels
- van ��n kattepoot.
-
- Blikjes en afval
- gegooid op smetteloos wit:
- toeristen en sneeuw.
-
- Door dollars ontwijd
- de heilige Fujiberg:
- toeristen en zen.
-
- Een bosduif viel dood.
- Nog lang hing haar kreet
- tussen de eksters.
-
- De volle leegte,
- daarin een blauwe hemel
- die de einder vult.
-
- Geen briesje vandaag.
- Af en toe blaast de kater
- een graspluisje weg.
-
- Een dunne riethalm.
- Hoe hij buigend zich opricht
- de aarde wijdend.
-
- Drie poezenagels
- maakten drie kleine gaten
- in de nieuwe laars.
-
- Drie bomen samen
- vertellen elk hun verhaal.
- Of er ��n luistert?
-
- Nacht en rosse maan.
- Het houtvuur knettert knotsgek.
- Geen uil vertoont zich.
-
- Uiteenspattende
- pletste het water omhoog:
- de kikvors keek weg.
-
- Het huis staat er nog.
- Vanop de heuvel kijkt het
- tegen de zon in.
-
- Zeven dauwdruppels
- lopen glanzend ��n na ��n
- langs een bamboeblad.
-
- Bijna vertrappeld
- tot in haar verste uithoek:
- steeds aardser de maan.
-
- Er lag een luchtbel
- op de ingeschonken melk:
- de poes dronk ze op.
-
- Weer een regendag
- met niets dan vlagen gevuld.
- Ook weer geen lege.
-
- Twee huisjesslakken
- kruipen moeizaam de muur op,
- de maan beweegt mee.
-
- Twee dennennaalden.
- Op ��n poot van de rietstoel
- beweegt hun schaduw.
-
- Een pijnboomwortel
- gevonden en meegebracht:
- hij bleef in leven.
-
- Gemaaid is de ma�s.
- Vochtige kolven loven
- het warme schuurtje.
-
- Heilig en veilig.
- Dertig jaar lang gekoesterd:
- droog boomwortelhout.
-
- Het bos wordt gewekt.
- In de roep van ��n vogel
- glanzen drie zonnen.
-
- Laagland en beemden.
- Verloren tussen spreeuwen
- een jonge sperwer.
-
- Nog steeds niet vermolmd,
- sierend de schoorsteenmantel,
- hout dat gered werd.
-
- Bamboe in de tuin.
- Overal jonge scheuten.
- Een druppel haast zich.
-
- Verstoorde stilte
- wond zich omheen de wandklok
- die eraan stuk ging.
-
- Winter in de tuin.
- Ingeduffeld snijdt de buur
- een takje haag weg.
-
- Het bonsaiboompje:
- alleen kreupel gewrongen
- blijft het ontroeren.
-
- Kaarslicht bij nevel:
- het dansend vlammetje lokt
- achter glas-in-lood.
-
- De melk voorverwarmd,
- een sneetje worst op een bord,
- voor de poes van buur.
-
- Vlek op tegelvloer.
- Wijnspatten op bloemmotief.
- Ach, ooit weer jong zijn!
-
- Elke dag geteld
- de botten op de sierboom.
- Het worden er veel.
-
- Twee waterwilgen.
- Door ��n en hetzelfde mes
- van hun kruin beroofd.
-
- Een boom groeit scheef.
- De taal van zijn takkenloof
- wordt moeizaam verdicht.
-
- Het waterpeil zakt.
- Slijkmossels zoeken de zee
- tussen twee grachten.
-
- Het paard sloeg op hol
- bang van het bonkend geluid
- van zijn eigen hoef.
-
- Het slijk spoelde weg.
- Later onder de varens
- zwom er een keitje.
-
- De boer naast de kar,
- ��n teugel strak in de hand,
- luistert naar het paard.
-
- Slagregen gulpt weg.
- Hoe verschansd ook het keitje
- de geul slokt het op.
-
- Krakende assen.
- Wie zich stilte heeft gewenst
- hoort wielen vloeken.
-
- Uit gepeins verlost
- door ongesmeerde assen.
- Wat een bevrijding!
-
- Wind wiegt een klaproos.
- Op de rand van haar roodheid
- een groene krekel.
-
- Geen dieper stilte
- dan de dag die zich ingraaft
- in hoog avondrood.
-
- Het poldergebied:
- een streek om te bewerken,
- zeggen de boeren.
-
- Het tuinhuisje glanst.
- Er plets een piepkleine drop
- naast de regenton.
-
- Koppen van nagels
- ��n voor ��n tussen de tang:
- hout komt op adem.
-
- Een sparappel zucht.
- Kabouters planten een boom
- diep in het nachtruim.
-
- Er vertrekt een trein.
- Er komt een trein ergens aan.
- Thuis wacht nu niemand.
-
- Twee waterdruppels:
- eer de riethalm ze afschudt
- vloeien ze samen.
-
- Een stengel groeit scheef,
- t� tenger voor het voorjaar.
- De bloem geeft niet op.
-
- Alleen de treurwilg
- grijpt met hangende armen
- naar druppels water.
-
- O! Kunnen vliegen
- zoals sneeuwvlokken vliegen;
- even geruisloos.
-
- Knisperend vonkje.
- Hoeveel hout deze winter
- slikt de open haard...
-
- Een muurtje viel om,
- precies daar waar het korstmos
- de linde kon zien.
-
- Een grijsgrauwe straat.
- Elk toefje waarneembaar groen
- is er onmisbaar.
-
- Bezaaide akker,
- daarin vogelverschrikkers
- met bolhoed en das.
-
- Die eik lijkt op mij,
- gaf de plataan te verstaan:
- hij raakte de kern.
-
- Wit was het eitje
- dat vannacht uit het nest viel
- in zijn eigen geel.
-
- Een vlinder ontpopt.
- Wat een vreemde wereld toch
- die lege cocon.
-
- Opeens vlamt het vuur:
- alsof Shiki de haard vult
- met flitsgedachten.
-
- 't Is tijd voor de spin.
- Ze weeft haar weefsel bijeen
- alsof het pluis is.
-
- Het regent maar wat,
- alsof water geen weg weet
- met dunne wolken.
-
- Harde geluiden:
- kampende ballen verslaan
- elkaars lichtgewicht.
-
- Avondritueel:
- in de krulsla een tuinslak
- op zoek naar voedsel.
-
- Twee watervogels;
- schuddend hun jonge vleugels
- vangen ze dauw op.
-
- Achter de ruiten
- het gezicht van de winter:
- rillende bomen.
-
- De waakzame boer
- heeft de winterse bieten
- een strodak bezorgd.
-
- Diep in de avond
- glanzen de rode bessen
- vogels uitdagend.
-
- De wind viel hem aan,
- daarna brak een grote tak
- van de lindeboom.
-
- Hoe koddig en teer
- huppelen de lammetjes
- op kromme pootjes.
-
- Verweesd zit een mus
- op de rand van een drinkschaal
- pootje te baden.
-
- Wachtende vuursteen.
- Ook hij biedt heel wat ruimte
- aan het plataanblad.
-
- Vlak naast de veldbaan
- lonken donkere bossen.
- Het sneeuwhoen loopt door.
-
- Het paard deed zijn best;
- er liggen zeven keutels.
- Vijf mussen vechten.
-
- Op de rommelmarkt:
- een nog bloeiende kerstroos
- tussen oud ijzer.
-
- De maan op haar smalst.
- Voorzichtig plukken handen
- een watermeloen.
-
- Deze middagmist
- waar geen kater doorheen wil:
- straks wordt de melk zuur.
-
- Melk gereed gezet
- naast 'n sneetje gerookte zalm
- en nog steeds geen kat.
-
- De melk voorverwarmd,
- de achterdeur op een kier,
- nog altijd geen Tom.
-
- De winter sterft weg
- in de hese geluiden
- van een oude kraai.
-
- Terug naar het bos.
- Het boshoen laat verstek gaan.
- Een zondag voor niets.
-
- Een omziende mier
- verdween in de mierenbelt.
- Wou ze wel werken?
-
- Zomerse paden.
- Precies op een varensblad
- doet de koekoek wat.
-
- Hoe die kater wacht,
- bibberend voor de huisdeur.
- Wie doet het hem na?
-
- Hij ging er vandoor
- met het laatste plakje zalm,
- de verwende kater.
-
- Stille momenten.
- Misschien stijgt het veertje op
- met die winterpluis.
-
- Warme winterdag.
- Halsreikend naar wat zonlicht
- zeven sneeuwklokjes.
-
- Kijk, zie die kikker!
- Alsof er geen vijver is
- springt hij op de bank.
-
- Breed wordt het water.
- Meegevoerd door twee stromen:
- een kleine rivier.
-
- De wind brult maar wat.
- Er zit meer kracht in die boom
- dan hij vermoed had.
-
- Koekoeksspeeksel pletst
- op een piepjong varenblad.
- Een wolkje lente!
-
- Op de oude harp,
- die op hoogglans gebracht werd,
- valt een zonnestraal.
-
- Harpsnaren trillen.
- Zelfs het hardhout herademt
- bij het klankenspel.
-
- De harp wordt bespeeld.
- Haar muziek wordt ingebed
- in dit haikuvers.
-
- ging haast vanzelf:
- een dauwdraad brak middendoor
- toen het briesje zweeg.
-
- Elke dag opnieuw
- brood de duiven gegeven.
- Toch kwam er oorlog.
-
- © Iris Van de Casteele (1990-2000)
|
-
-
-
- De slak ligt ontzield.
- Een bezemstok stiet haar weg.
- De rest deed het zout.
-
- Over het grasperk
- loopt een kat met haar jongen.
- Een huismus schrikt op.
-
- Kurkdroge zomer.
- De hals van de afvoerpijp
- hunkert naar regen.
-
- Hoe blauw brandt de lamp.
- Zelfs de mug die haar nadert
- laat zich misleiden.
-
- Hoe takjes breken.
- Hoe ze daar liggen doodgaan
- terwijl het bos groeit.
-
- Grasmussen tjirpen.
- Een zwaluw swieswatelt wat.
- Opeens schijnt de zon.
-
- Een distelvlinder
- fladdert een bij achterna;
- een kater springt op.
-
- Een dauwpier kruipt weg.
- Verweesd glanst op het sprietje
- het slijm van een slak.
-
- Irissen bloeien.
- Diep kleurt de zomer hun ziel
- eer ze verbleken.
-
- Er ritselt iets dofs.
- Op een varenbed kruipend
- een kurkdroog naaldje.
-
- Wit penseelhaartje.
- Alsof na schildersverdriet
- geen roze meer rest.
-
- Vol kriebels de boom
- midden een sappig grasveld
- vol rode mieren.
-
- Een zwavelstokje
- in een lucifersdoosje;
- warm in een handpalm.
-
- Een boomblad zingt mee.
- Rond een rietstengel nestelt
- zich bevend de wind.
-
- Op ��n der snaren
- van de glanzende harp
- dansen twee lichtjes.
-
- Rafelgedachten.
- Als uitschietende draden
- van spinnenweefsel.
-
- Namiddaghitte.
- Diep in het glas koelt het ijs
- kostbare drankjes.
-
- Jonge grashalmen.
- Niet de kop in te drukken
- door geen duizendpoot.
-
- De waterkraan lekt.
- Roestvlekken wijzen op sleet.
- Telt ze de jaren?
-
- Bloedrood valt de zon
- in een hoek van het ma�sveld.
- Een jachthond hapt toe.
-
- De bergkoekoek roept
- tot vanbinnen zijn snavel
- langzaam gaat bloeden.
-
- Een sloep ligt verweerd
- in de schoot van een akker.
- O! D��r te sterven!
-
- Kijk, 'n bosanemoon!
- Haar uithoudingsvermogen
- grenst aan een wonder.
-
- Vannacht opgemerkt:
- een rijzende bleke maan
- die niet kleuren wou.
-
- Vijf luchtbelletjes.
- Zo leeg als de grote bek
- die het water dronk.
-
- Een blauwe steekvlam
- kleurt een parelwit wolkje.
- Een ballon stijgt op.
-
- Twee luchtbelletjes
- roerloos in het waterglas.
- Halfvol bleef het staan.
-
- Midden het landschap:
- twee bussels hooi naast een schelf.
- Of er iets scheef ging?
-
- Alsof het thuishoort
- tussen de tarwestrootjes:
- het loze aartje.
-
- Genoeg voor ��n schelf
- en voor twee dikke bussels:
- Meer hooi was er niet.
-
- Een grashopper hopt
- van een kei naar een zeepbel.
- Ze sprong meteen op.
-
- Vee samengetroept.
- Koeien wachten op water.
- Het gras kan groeien.
-
- Haarscherp staat een mes
- omgekeerd in een drinkglas,
- mikkend op leegte.
-
- Gegoten de bloemen.
- De kater buitengezet.
- En nu die regen.
-
- Bromvliegen alom.
- Beproefd tot het uiterste:
- iedere zenuw.
-
- Er zweeft in de lucht
- iets wat lijkt op een veertje.
- Zelfs de kat kijkt op.
-
- Harde geluiden:
- kampende ballen verslaan
- elkaars lichtgewicht.
-
- Het zielloze huis
- ginds op die heuvelkam;
- zelfs bomen tergend.
-
- De sloep glijdt voorbij.
- Tussen twee bruggen door
- flikkert het water.
-
- Het kommetje leeg:
- gulzig kamde de egel
- daarna nog het gras.
-
- Hoe dartel het schaap.
- Verlost uit zijn wolletje
- hupt het de wei door.
-
- Het muisje zit stil.
- Wat beweegt zijn de haartjes:
- ze vangen zonlicht.
-
- Moe zwemt het eendje
- naar de andere oever.
- Nergens een strohalm.
-
- Een schop van een schoen:
- een grasspriet voelde meteen
- hoe blind de mens is.
-
- Als de avondzon
- zich stervend wentelt in rood,
- schreien de daken.
-
- Drie houten brugjes.
- De heiligheid van het bos:
- drie vluchtheuveltjes.
-
- De grasplant treurt weg.
- Haar wortels smeekten vergeefs.
- Zelfs geen halm werd nat.
-
- Gemaaid is de ma�s.
- De natte kolven loven
- het warme schuurtje.
-
- Jong danst het twijgje.
- Van zoveel vogelgefluit
- barsten de knoppen.
-
- Het dampende paard
- kent van aarde de honger
- naar zaaier en zaad.
-
- Tussen de spleten
- van de verzadigde steen
- druppelt het water.
-
- Een boom vol vogels
- leeft van alle seizoenen
- het luidst in de lente.
-
- Drie bomen samen
- vertellen elk hun verhaal.
- Of er ��n luistert?
-
- Zand zucht op steengruis.
- Hoe het hunkert naar bosgrond
- om op te slapen
-
- Jonge knotwilgen.
- In de zon glanst een hakmes
- pas op snee gezet.
-
- Weer een regendag
- met niets dan vlagen gevuld.
- Ook weer geen lege.
-
- Bloesems op de harp.
- Alsof er geen wind bestaat
- liggen ze samen.
-
- Tussen twee grachten
- strekt blank de akker zich uit.
- Regen verliep zich.
-
- Heel lang geleden:
- gras dat ook dan verschroeide
- wanneer de maan scheen.
-
- Opeens is er licht.
- Verlost van zijn kreupelhout:
- herademt het bos.
-
- Twee waterwilgen.
- Door ��n en hetzelfde mes
- van hun kruin beroofd.
-
- Kaarslicht en rosse maan:
- het dansend vlammetje lokt
- achter glas-in-lood.
-
- Het waterpeil zakt.
- Slijkmossels zoeken de zee
- tussen twee grachten.
-
- Een kleine rivier
- bewandelt onvruchtbaar land
- tussen twee stromen.
-
- Een lapje weigrond.
- Nagelnieuwe prikkeldraad
- waarin plukjes wol.
-
- Drie witte keitjes
- vormen een duimbreed verhoog:
- het water huppelt.
-
- Op een cactusdoorn
- valt het licht van de leeslamp.
- Er gloeit een draad weg.
-
- Nevel te lande.
- Al wat een heuvel gelijkt
- wordt grens of dijkgrond.
-
- Er breekt een doorn af.
- Uren nadien zit een wesp
- op de wonde plek.
-
- Het poldergebied
- ademt water en licht uit:
- een keel als een zeef.
-
- Windvlaag en regen.
- In de houten wastobbe
- tolt een knijper rond.
-
- Speelse gedachten.
- Tussen drinkglas en wijnfles
- rolt een stopsel weg.
-
- Pijnboom in mistlaag.
- Diep in de groene toppen
- staan de naalden stijf.
-
- Het herfsttij rekt zich
- als een lenige kater.
- Een spin sluit zich in.
-
- Vannacht riep Shiki.
- Nergens was een berg te zien,
- maar de zon steeg op.
-
- Op ��n der bramen
- hangt nog een diepblauwe bes:
- alsof ze sneeuw ruikt.
-
- Zon en maan schijnen
- in ��n en hetzelfde ruim.
- E�n van hen wandelt.
-
- Zodra de nacht valt
- wordt de dakgoot een roepding
- waarin luid geschreeuw.
-
- Wolken vol regen.
- Appelbomen vol herfstwind.
- Niet ��n appel valt.
-
- Gordijnen waaien
- stof weg uit al hun gaten.
- De wastobbe wacht.
-
- Wasgoed op lijnen:
- als zwaluwen op een draad
- de vele knijpers.
-
- Mannengestalten.
- Waar rode appels hingen
- snerpt nu de boomzaag.
-
- Geladen de sloep
- met zeven zwarte mensen
- en ��n witte vis.
-
- Van vissers gehoord:
- nergens zo'n hevige dorst
- als op het water.
-
- Hevige windvlaag.
- Een drijfblad wervelt omhoog
- naar het oosten toe.
-
- Avondgloed zo fel
- dat het roodborstje huivert
- terwijl de zon zinkt.
-
- Er rinkelt een bel.
- Bij de buur valt een deur dicht.
- Een walnoot ploft neer.
-
- Op de vensterbank
- beweegt een stervend bloemblad.
- Valwind sluit het raam.
-
- Het ruikt naar kaneel
- en naar gestoofde peren.
- Het brood zal smaken.
-
- Er vallen zaadjes.
- Groeiwortels omhelzen warm
- een lapje bosgrond.
-
- Hoefslag van paarden
- ooit van ver goed te horen:
- de tijd verzwolg hem.
-
- Twee beukennootjes.
- Ze klampen zich aan de klei
- waarin ze vielen.
-
- 't Wandelbos loopt leeg.
- Onder de zool van een laars
- sterft een jonge bies.
-
- Avondgedachten.
- Nooit meer de slijpsteen horen
- noch het zingend wiel.
-
- De lamp geeft warmte.
- Ze gloeit al de hele dag
- uit al haar draden.
-
- Een veertje waait weg.
- Het nest is een poosje leeg
- tot de zon neerzinkt.
-
- Koeien verzieken.
- De oude omheining stikt
- in roestige draad.
-
- De koe graast niet meer.
- Het lege melkkannetje
- herinnert zich melk.
-
- In het winterlicht
- wiegt een wuivende riethalm.
- Wuift hij zichzelf warm?
-
- Maanschilfers glanzen
- tussen bies en gele lis:
- hoe klein de vijver.
-
- Een vliertak schaaft zich
- aan de rand van een dakgoot
- tot beiden glanzen.
-
- Loerend naar buiten
- de worm in het dode hout:
- alsof hij bang is.
-
- Glanzende koperkan.
- Op de warme vensterbank
- de vosbruine poes.
-
- Tussen de spleten
- waar de zon op adem komt:
- zingende krekels.
-
- In het karrenspoor
- onder het voorwiel geplet:
- een natte aardkluit.
-
- In nevel gehuld
- een open plek in het bos.
- E�n groot mysterie.
-
- Zoals buik en hals
- van een lege kogelfles:
- geestloos de dorpskom.
-
- Een takje raakt los.
- Meegevoerd met de herfstwind
- verliest het een blad.
-
- Even een kort geluid:
- het neerploffen van een noot.
- Bleek stijgt de maan op.
-
- 'n Tak tot het snoeimes:
- knoei niet met mijn bladeren,
- verkreupel ze niet.
-
- Roze avondlicht.
- Tussen de populieren
- een blauwe bosduif.
-
- Een kei zit vergroeid
- zijn gezicht tussen wat klei.
- Kijk, hoe hij ademt.
-
- De rijzende zon
- wuift met een lichtroze vlag.
- Hoe blauw de maan nog.
-
- Een den wou ik zijn
- midden andere dennen;
- nu ruik ik zuurkool.
-
- Ergens hoort Shiki
- de fluistering van het woud.
- Hoort hij dit besje?
-
- Hoort niemand bonzen
- mijn hart in deze sierpot?
- Bon.. bon.. bon.. bonsa�..
-
- Vol najaarsnevel
- vullen velden hun longen.
- Klinkt daar een hoefslag?
-
- Met zomertarwe
- en velden vol klaprozen
- leek de maan bezaaid.
-
- De wind sluit zich in.
- In de kriepende staldeur
- vond hij een gaatje.
-
- Er wipt een spreeuw op.
- Een wolk achtervolgt een wolk.
- Ook zij wil vliegen.
-
- De roestbruine vlek
- op de klink van de zijdeur:
- geen hand slijt ze blank.
-
- Dauwdrop op distel.
- Pluisjes ademen traag
- dun morgenlicht in.
-
- Hoor hoe de boomzaag
- haar zang zingt in de takken
- eer ze gaat roesten.
-
- Het morgengeschal
- dat langs de huizen weerklinkt:
- kinderen rennend.
-
- Een paard kwam voorbij
- vlak naast de rode beukhaag:
- twee merels vechten.
-
- Rijk zonnegloren
- wedijvert met een goudvis:
- de vijver licht op.
-
- Decemberstilte.
- E�n sneeuwvlokje haalt de nacht
- uit zijn verstomming.
-
- Mos tussen spleten:
- het zoekt in de duisternis
- de weg naar het licht.
-
- Wind langs het glasraam.
- De wandklok stikt tussen stof
- dat niemand wegblaast.
-
- De bosbes is rijp.
- Straks krijgt de vos weer hagel
- en blauwe bonen.
-
- Twee oude schoenen
- liggen verweesd in het gras.
- Een kind raapt ze op.
-
- E�n vogelpootje
- om de halm op te rapen
- die daar geknakt ligt.
-
- Krakende schoenen.
- Het stroeve geluid houdt aan
- alsof leer zich wreekt.
-
- Een wondere maan.
- Alsof ze zilver opspaart
- voor boskabouters.
-
- Gehak in het bos.
- Kreten van vallende vogels?
- Krakende twijgen?
-
- Als oude mannen
- liggen drie grijze katers
- zon te vergaren.
-
- De cactusplant bloeit.
- E�n van haar stekels leunt pal
- tegen de ruit aan.
-
- Duimbreed het water.
- In vier vierkantjes bosgrond
- de adem van hout.
-
- Bijna identiek:
- een vierkantje zomerlicht
- een droomplekje woud.
-
- Een roestige klink.
- Alsof er geen huisdeur is
- waar iemand langs wil.
-
- Een boom ligt geveld.
- Langs een gespleten splinter
- vervloeit een lichtstraal.
-
- Languit op zijn rug
- bloeit nog even de fruitboom,
- daaronder sterft gras.
-
- Hoog zingt de grasmus.
- Op de rand van een aardkluit
- rusten haar poten.
-
- De graszode rilde.
- Haar wortels weenden vergeefs.
- Zelfs geen halm werd nat.
-
- Tussen twee grachten
- strekt blank de akker zich uit.
- Regen verliep zich.
-
- Bewaard uit het bos:
- een zalig toefje mosgroen
- om te bevoelen.
-
- Even nu slikken:
- door een vrouwmens gefolterd
- twee huisjesslakken.
-
- Twee dode dieren,
- ontzield liggen ze bijeen:
- wat heet hier mens zijn.
-
- De maan schreide mee.
- Wie sneed de slakken in twee?
- De schaar of de vrouw?
-
- Tijd om te rouwen.
- Tijdens het mediteren.
- wordt verdriet verwerkt.
-
- Drie houten brugjes.
- De heiligheid van het bos:
- drie vluchtheuveltjes.
-
- Uit het vuur gered;
- een verwrongen wandelstok
- die in het oog sprong.
-
- Zand tussen steengruis.
- Hoe het hunkert naar bosgrond
- om op te rusten.
-
- Laat avondgeluid
- dat doet denken aan stilte:
- er klept een klokje.
-
- Bewoond door een spin
- een piepklein restje braambos
- waar zelfs geen vlieg vliegt.
-
- Oude knotwilgen.
- In de zon glanst een hakmes
- nog maar pas gewet.
-
- Vroeg in het voorjaar
- de buurman en zijn witte poes
- in zijn kale tuin.
-
- Bloesems op de harp.
- Wanneer de bries ze ontdekt
- schuiven ze samen.
-
- Februarizon
- doet de tuin herademen.
- Er is getater.
-
- Heel lang geleden:
- gras dat ook dan verschroeide
- wanneer de maan scheen.
-
- Verwaaide zaden
- zullen nooit vogels kooien.
- Ze planten bomen.
-
- Opeens is er licht.
- Verlost van zijn kreupelhout
- herademt het bos.
-
- De polder ademt
- alsof er geen kans bestaat
- dat hij straks verzuipt.
-
- De duisternis valt.
- Het krijsend blad van de zaag
- schrijnt ook di� nog weg.
-
- De maan houdt zich schuil.
- Langs de dijk trapt een dromer
- in 'n plak koeiendrek!
-
- Een dag lang gefietst
- langs stijve populieren.
- Nu stijve benen.
-
- Naar zee toe gereisd,
- met blaren thuisgekomen
- onder de voeten.
-
- Een vogelbekje
- zuigt het sap uit de riethalm
- die daar geknakt ligt.
-
- Er viel een braambes
- op de neus van de egel;
- ze spatte uiteen.
-
- Er hapert een brief
- aan de poot van een bosduif
- zonder bestemming.
-
- Een welige tuin:
- tien groene vingers woelen
- de keien omhoog.
-
- Verlaten heuvel.
- De zon heeft weinig nodig
- om dood te bloeden.
-
- Een bijtje strijkt neer
- op de punt van een balpen.
- Helblauw vliegt het weg.
-
- Een witte vlinder
- in het bloemenbeet rustend
- op een blauwe steen.
-
- De spinnekop spint.
- Een takje basilicum
- went aan zijn schaduw.
-
- Wasgoed in de zon.
- Opeens pletst een regendrop
- op een rode jurk.
-
- Een sprinkhaan springt op.
- op ��n van de klaverblaadjes
- vervluchtigt wat vocht.
-
- Een lange drooglijn
- met welgeteld drie knijpers
- in de knijperbak.
-
- Een streepje maanlicht
- waar zopas nog kaarslicht was:
- wind weet wat hij wil.
-
- Gevouwen wasgoed,
- van alle knijpers verlost.
- Heet wacht het ijzer.
-
- Ai! Kunnen toeslaan
- zoals roofvogels toeslaan;
- nooit meer de prooi zijn.
-
- Mieren met vleugels
- die het tuinpad bevolken:
- Waarom kruipen ze?
-
- Er zijn gebeden.
- Er zijn stemmen van mensen.
- De stilte ziet af.
-
- De bieten blozen.
- Op de kar wacht geduldig
- een glanzende riek.
-
- Een vlekje lichtval:
- het lost zich op in het niets
- binnen een cirkel.
-
- Het ruikt naar bloesems.
- Zwaar zullen takken wegen.
- De fruitmanden ook.
-
- Een straat zonder groen.
- Tevergeefs druppelt regen
- tussen de stenen.
-
- Een deur valt in slot.
- Goudenregen raakt geklemd
- tussen vloer en plint.
-
- Bijna voltallig
- beginnen vogels hun vlucht.
- Wie overblijft wacht.
-
- Geluid in de ton:
- elke dag het opvullen
- van oude leegte.
-
- Kloppen doet de specht.
- Inschikkelijk laat de boom
- zijn binnenraam zien.
-
- Hoe rustig het meer.
- In de verte een zeiler
- met kriepende mast.
-
- Een brug naar de sla:
- onbevreesd kruipt een tuinslak
- over een riek weg.
-
- Geronk in de lucht.
- De ronkende poes ontwaakt.
- Kijkt op, ronkt verder.
-
- Hardhout is zeldzaam.
- Het zijn de stompe beitels
- die het verkerven.
-
- Geraniumrood,
- dicht bij de bosviooltjes,
- vrijt vlindergeel op.
-
- Te zien zijn nerven,
- daartussen verdween alles.
- Herfst vrat het bladgroen.
-
- De witte bergtop
- deelt de maan op in stukjes.
- De nacht eet roomtaart.
-
- Kamelen zwoegen.
- Een karavaan trekt voorbij
- een hoop beenderen.
-
- Woestijnzand legt zich,
- bedekt een dode kameel
- voorheen nog dorstig.
-
- Toen hij melk morste
- blafte de hond naar de maan:
- alsof het h��r schuld.
-
- De tere slak slaapt.
- Stevig vastgehecht hangt ze
- aan een ruwe muur.
-
- Om te bewaren:
- het lege slakkenhuisje
- dat ontroering wekt.
-
- Gekapte wilgen:
- het weggesleten kapmes
- zet aan tot gepeins.
-
- Windmolens op dreef,
- ooit uit het verre China
- naar hier toe gewaaid.
-
- Ha, die polderdijk,
- en dan die koe die verzuipt
- als ze geen haast maakt.
-
- Soms verschijnt Shiki
- in de vorm van een vogel.
- Ik bes herken hem.
-
- Po�tische vonk?
- Eerder een nachtgedachte
- gewijd aan de maan.
-
- Ooit al van geproefd,
- van 'gewone' po�zie?
- Blyth blijkbaar kan dat.
-
- Po�zie als boomschors.
- Hoe meer ze wordt ingekerfd
- hoe sterker ze groeit.
-
- Waarvan leeft haiku?
- Niet van valwind of maanlicht?
- Een kind toont de weg.
-
- Buson en Shiki
- samen op ��n boekenplank:
- kostbaar edel hout.
-
- Na de slagregen;
- nu ook nog hagelstenen
- op de parasol.
-
- Zelfs zonder herfstwind
- bereiken Shiki's verzen
- hun eindbestemming.
-
- Gebroken in stukken
- lijkt ze bijna een hostie;
- de heldere maan.
-
- Meloenen barsten.
- Een zichtbaar waterwonder
- bij volle maanlicht.
-
- De clivia bloeit.
- Haar leerachtige blaren
- versterken haar kleur.
-
- Er vliegen spaanders.
- Omgehakt worden eiken
- in hun volle bloei.
-
- Toen de boom omviel
- vielen meesjes uit hun nest
- pas twee weken oud.
-
- Tien diepe putten,
- boomstronken ernaast gezien.
- Alsof ze vuilnis.
-
- De bomen geveld.
- Hij klaagde zijn bitter leed:
- van Wilderode.
-
- Gezonde koeien?
- Bomen achter zijn woonhuis?
- 't Was t�veel gevraagd.
-
- Wonden veroorzaakt
- door het snijmes van de nacht.
- Mozart wordt balsem.
-
- Dertig pijnbomen.
- Snerpend geluid van de zaag.
- Dertig beweenden.
-
- Aan de wind ontsnapt
- het laatste toefje nesthaar.
- Of wou het hoger?
|