www.adegem.net
GIS story

GIS STORY

US / English


Hoofdstuk IX

Algemene besluiten

© Ludo Fockedey, 2003 Deze webpagina bevat auteursrechtelijk beschermd materiaal. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.

In deze studie werd aangetoond dat het geïntegreerd gebruik van de bodemkaart met andere bronnen in een GIS mogelijkheden geeft voor verder fundamenteel onderzoek. We geven onze besluiten afzonderlijk over het gebruik van de bodemkaart, historische documenten, archeologische gegevens, luchtfoto's en de toponymie.

a. De methodiek

De geïntegreerde verwerking van bronnen van allerlei aard met behulp van een GIS moet gebeuren binnen een duidelijk afgelijnd onderzoeksgebied. De keuze van een macro-, meso-, en microschaal moet opgevat zijn volgens het principe van terugkoppeling, de onderzoeken op verschillende schaal moeten in twee richtingen te interpreteren zijn. Daarom wordt best een onderzoeksgebied geselecteerd waarin de schalen elkaar overlappen.

De keuze van het onderzoeksgebied moet aan volgende criteria voldoen:

  1. Binnen eenzelfde gebied moeten de macro-, meso en microschaal historische grenzen hebben om regressief onderzoek toe te laten. Bovendien moeten er voldoende historische bronnen over bestaan.
  2. het onderzoeksgebied moet bodemfysiografische eenheden bevatten die groot genoeg zijn om te extrapoleren of op de rand ervan liggen. Daarvoor kan de bodemkaart of een afgeleide daarvan (textuurkaart) een goede oplossing bieden.

b. Het gebruik van de bodemkaart

De digitale bodemkaart kan opgesplitst worden in de hoofdkenmerken van de kernserie, namelijk de textuur-, drainage- en profielontwikkelingskaart.

Deze kaarten kunnen als basiskaart gebruikt worden in het analytisch onderzoek op macro-, meso- en microschaal.

De textuur en de drainagekaart zijn een onmisbaar instrument om de ligging te verklaren van wegen en archeologische structuren.

Ze kunnen gebruikt worden om uit te maken welke gronden al of niet kunstmatig gedraineerd werden. Ze geven een verklaring voor de aanwezigheid van open landschappen en laten zelfs toe open landschappen op te sporen om dit vervolgens aan de werkelijkheid te toesten. Deze kaarten bieden een hoog rendement op macro-, en mesoniveau.

De profielontwikkelingskaart speelt meer een rol op het microniveau en is over het algemeen minder betrouwbaar door de ruimtelijke variabiliteit die als gevolg van de gebruikte karteringsmethode (1 boring iedere 75 m, ca. 2 per ha) voor het maken van de Bodemkaart moeilijk gevat wordt. Terreinonderzoek kan daaraan verhelpen en de bodemkaart kan zo geactualiseerd worden om op een meso en/of macroniveau te gebruiken.

Het gecombineerd gebruik van specifieke drainerings- en profielontwikkelingskenmerken biedt een mogelijkheid om erosiegevoelige plaatsen op te sporen in een deel van het Tardiglaciale dekzandgebied.

Het patroon van al deze kenmerken laat toe de bodemkaart te gebruiken als een prospectie- en voorspellingskaart. De waarde voor andere bodemfysiografische gebieden moet aan de praktijk getoetst worden.

c. Het gebruik van historische documenten

Historische kaarten, anders dan de Ferrariskaarten, spelen een belangrijke rol in het interdisciplinair onderzoek. Sommige Popp-plannen en figuratieve kaarten kunnen vrij nauwkeurig in een GIS als thematische laag worden gebruikt. Deze ruimtelijke voorstelling biedt mogelijkheden om een chronologische overbrugging te maken tussen de 18e en 19e eeuw. Zo kan de 18e eeuwse landschappelijke toestand, die het gevolg is van de Middeleeuwse ontginningen, in al haar aspecten bestudeerd worden.

Het vraagt echter veel geduld om de gegevens te verwerken. In ons onderzoek werden zo'n 79.154 gegevens uit allerlei bronnen, maar hoofdzakelijk uit kadastrale bronnen gekoppeld aan de digitale kaarten. Een bijlage met deze gegevens wordt bewaard in de bibliotheek van de Physical Land Resources, Krijgslaan 286.

Deze hoeveelheid gegevens, gecombineerd met kaarten die een grotere geometrische nauwkeurigheid dan de Ferrariskaarten hebben, bieden veel grotere en meer nauwkeurige mogelijkheden dan de Ferrariskaarten. Alleen moet er dan wel werk gemaakt worden van het inventariseren van dat potentieel.

d. Het nut van GIS voor de toponymie

In een GIS kunnen toponiemen en hun verband met het landschap met bovenvermelde werkwijze in detail bestudeerd worden. Vooreerst is het mogelijk toponymen ondubbelzinnig te localiseren. Dit is vrij belangrijk omdat nogal wat toponymen naamsveranderinegn ondergaan en/of er doorheen de tijd nieuwe toponymen worden gevormd met dezelfde naam waardoor verwarring mogelijk is. Het diachronisch onderzoek laat toe om toponymen in hun juiste verband te plaatsen.

Daarom moet ook hier regressief te werk gegaan worden. Met de gegevens van de oorspronkelijke aanwijzende tabel kan een basistoponiemenkaart gemaakt worden. Deze kan dan samen met het landboek van de 18e eeuw gebruikt worden om gedetailleerd regressief onderzoek te starten.

Alles geldt zowel voor namen van wegen, waterlopen, percelen, open kernen, enz…

e. Het nut voor de archeologie

Het nut van een GIS is voor de archeologie niet te onderschatten. Naast verspreidingskaarten op macroschaal kan er werk gemaakt worden van de analyse van die kaarten.

Op microschaal kan er onderzoek gedaan worden naar de inplanting van archeologische structuren en hoe ze zich tot het reliëf en de bodem verhouden.

Het gebruik van schuine luchtfoto's laat zelfs toe hypothesen te maken vóór er enig veldwerk moet verricht worden. De bodemkaart kan daarbij onmiddellijk getoetst worden aan de terreinomstandigheden. De gebruikers moeten echter een zekere basiskennis over de belgische bodemkaart hebben.

In extreme gevallen kan de bodemkaart als evaluatiekaart gebruikt worden om erosiegevoelige plaatsen op te sporen wat voor de archeoloog voordeel kan bieden voor het kiezen van de sites waar opgegraven moet worden.

De combinatie met oppervlaktemetingen en boringen kan deel uitmaken van het vooronderzoek. Een DTM is zeker niet overbodig in de vlakke zandige gebieden. Integendeel, het is op die manier dat kan verklaard worden waarom structuren zich op een welbepaalde plaast bevinden en niet elders.

Aanbevelingen voor verder onderzoek

De grote diacollectie bewaard bij de Vakgroep Archeologie en Oudste Geschiedenis van Europa is buiten een nauwkeurige inventarisering nog niet grondig onderzocht. Jacky Semey's ervaring gaat terug tot eind de jaren zeventig. Vanaf die periode is een grote diacollectie aangelegd die als basis van historisch, toponymisch, bodemkundig en archeologisch onderzoek kan gebruikt worden. Het gebrek aan visie op de onderzoeksmogelijkheden met deze collectie als basisgegeven maakt dat het nog té weinig werd gebruikt voor grootschalig interdisciplinair onderzoek. Té weinig wetenschappers uit andere disciplines dan de archeologie en bodemkunde onderkennen het immens potentieel ervan. Er moet dringend werk gemaakt worden van een gecoördineerd gebruik voor landschapsanalyse. Te beginnen met een opstellen van een Status Questionis.

Er moet een onderzoek gebeuren naar de definitieve bruikbaarheid van de Popp-plannen om ze in een GIS te verwerken. Bijzonder daarbij is het onderzoek naar een alternatief voor deze plannen. We denken daarbij aan de kaarten van het Dépôt de la Guerre.

We benadrukken ook de rol van de 18e eeuwse figuratieve kaarten in het interdisciplinair onderzoek.

We kunnen moeilijk aannemen dat Ferrariskaarten, die èn functioneel èn geometrisch meer afwijken, blijvend het voorwerp van onderzoek kunnen uitmaken. Dit is tijd- en geldverspilling voor het fundamenteel onderzoek naar de landschapsvorming.

Er moet een inventarisatie gebeuren van alle kaarten en bijhorende landboeken om een overzicht te krijgen voor welke gemeenten ze nog bestaan.

Eindhypothesen

1. De relatie tussen open kernen en 'akker'-toponiemen
met bodemkundige invalshoek

De vroegmiddeleeuwse ontginningen binnen het onderzochte gebied zijn op de hogere, droge tot matig droge tardiglaciale dekzandruggen gebeurd. Dit waren vanwege hun vochttoestand de marginale gronden.

De verdere ontginning naar de lagere delen is gebeurd wanneer deze ontwaterd werden.

De percelering in dit dekzandgebied binnen het onderzoeksgebied is te verklaren door, enerszijds de ontginning van de open kernen-'akkers' en anderzijds door een latere al dan niet private, kleinere ontginners.

Het ontbreken van kouter toponiemen in deze streek zou kunnen liggen aan dit gecombineerd verschijnsel, namelijk de ontginning van de lagere gronden door kleine- en grote grondbezitters wanneer de periode van de aanleg van de kouters mogelijk voorbij is.

2. De relatie tussen de verspreiding van circulaire structuren en oude wegen

We stelden in het onderzoek vast dat de circulaire structuren zich in de onmiddellijke nabijheid bevinden van historische oude wegen. Daarenboven zijn deze sterk gecorreleerd aan de overgang van verschillende bodem-fysiografische eenheden. Mogelijk hadden deze wegen een betekenis die het lokale vlak overstijgt en hadden ze een regionale verkeersfunctie.

 


«    Home    »